KT2: Taalverzorging: grammatica: wwg

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Werkwoordelijk gezegde

Doelen

Je weet wat een werkwoord is

Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is

Je weet hoe je beide in een zin kunt vinden

Wat is een werkwoord?

Werkwoorden?
Zullen we morgen een cadeautje gaan kopen?

Werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde

- alle werkwoorden uit de zin

- de persoonsvorm hoort daar automatisch bij

Voorbeeld

Zonder twijfel heeft Bas de meeste records verbroken op de sportdag.

Pv?

Ow?

Andere werkwoorden?

Voorbeeld

Zonder twijfel heeft Bas de meeste records verbroken op de sportdag.

pv = heeft

ow = Bas

wg = heeft verbroken

Let op!

Soms bestaat een werkwoord uit 2 delen.

Bijvoorbeeld:

Mijn oma belde mij op.

"opbellen" hoort bij elkaar.

wg = belde op

Let op (vervolg)

- Soms staat het hele werkwoord dus uit elkaar

Vb: uitnodigen

- Soms is er een uitdrukking die met het werkwoord te maken heeft

Vb: aan de tand voelen

Even oefenen

pv?
Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken

1. mijn zusjes
2. zitten
3. zitten maken
4. zitten te maken

ow?
Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken

1. mijn zusjes
2. zitten
3. zitten maken
4. zitten te maken

wg?
Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken

1. mijn zusjes
2. zitten
3. zitten maken
4. zitten te maken

wg?
Claudia nodigt veel vrienden uit op haar verjaardag.

1. nodigt
2. nodigt uit

wg?
Maak jij je veters goed vast voor de wedstrijd?

1. maak
2. jij
3. maak jij vast
4. maak vast

wg?
Tijdens het verhoor voelden de agenten de arrestant flink aan de tand

wg?
Mijn auto is weer stukgegaan.

wg?
Vanochtend is die mevrouw bij de bakker geweest.

wg?
In het huis wordt een keuken gebouwd.

wg?
Kim zou het boek gelezen hebben.

Evaluatie

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden

1. ja
2. bijna
3. nee

Ik vind dit aan het werkwoordelijk gezegde nog lastig: