Thema 4 Hoofdstuk 6 gesprekken

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Thema 4 H6 gesprekken

Doel/inhoud:

Aan het einde van de les kun je:

- Een discussie voorbereiden/uitvoeren

-Een overleg voorbereiden/uitvoeren

Theorie 1/2 een discussie

• Een discussie is een gesprek waarin gesprekspartner elkaar van hun mening proberen te overtuigen. 
• Je gebruikt argumenten, redenen waarom je iets vindt, om de ander te overtuigen.
• De argumenten onderbouw je door ze uitgebreider uit te leggen.

Een discussie voorbereiden

• Vaak staat er een stelling centraal. Een stelling is een uitspraak over iets. Er zijn twee standpunten mogelijk: je bent voor of je bent tegen. 
• Bepaal of je voor of tegen de stelling bent. Bepaal welke argumenten je gaat gebruiken om je mening te verdedigen. 
• Probeer ook argumenten tegen jouw mening te bedenken en een manier om die te weerleggen. 

Een discussie voeren

• Eerst maak je om de beurt je standpunt duidelijk.
• In de discussie geef je je argumenten en reageer je op de argumenten van je gesprekspartner.
• Je luistert kritisch naar je gesprekspartner en als je hoort dat een argument niet klopt, kun je die weerleggen. 

Theorie 3/4 Overleg

• Tijdens een overleg worden er meerdere onderwerpen besproken. In een overleg mag iedereen zijn mening geven en uiteindelijk kom je samen tot een oplossing of keuze.
• Het doel van een overleg is om samen te praten over een probleem of vraagstuk. 

Een overleg voorbereiden

• Vorm vooraf je mening over de onderwerpen. 
• Als er een probleem wordt besproken, bedenk je vooraf oplossingen. 
• Bedenk hoe je je mening of oplossingen kunt verantwoorden. Bedenk de voor- en nadelen. 

Een overleg voeren

• Er is meestal een voorzitter en een notulist.
• De voorzitter geeft de beurten.
• De notulist maakt aantekeningen.
• Iedereen brengt zijn mening/oplossing in en uiteindelijk wordt er 1 uitgekozen. 

Kies de juiste definitie van standpunt.

1. Zienswijze, mening, opvatting.
2. Dat wat je aanvoert ter ondersteuning van een bewering, een daad; bewijs(grond).
3. Aantonen dat iets niet waar is.
4. Hetgeen iem. als verklaring van een toestand, een door hem verrichte daad enz. geeft.

Kies de juiste definitie van argument.

1. Zienswijze, mening, opvatting.
2. Dat wat je aanvoert ter ondersteuning van een bewering, een daad; bewijs(grond).
3. Aantonen dat iets niet waar is.
4. Hetgeen iem. als verklaring van een toestand, een door hem verrichte daad enz. geeft.

OEFENING

Bij mooi weer moeten scholen huiswerkvrij zijn.

EENS

ONEENS

Dure merkkleding moet verboden worden op de basisschool.

EENS

ONEENS

Leerlingen moeten zelf hun mentor kunnen kiezen.

EENS

ONEENS

Groepsopdrachten voor een cijfer moeten worden afgeschaft.

Huiswerk Thema 4 H6:

- Theorie 1-4

opdrachten:

1, 3, 5, 7