1 * Welke van de volgende signaalwoorden horen bij toelichtend verband?
A) binnenkort, B) dadelijk, C) denk aan, D) hoewel, E) intussen en E) zoals
1 / 12
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
1 * Welke van de volgende signaalwoorden horen bij toelichtend verband?
A) binnenkort, B) dadelijk, C) denk aan, D) hoewel, E) intussen en E) zoals
Slide 1 - Question ouverte
Lees de tekst die als bijlage in de agenda van vandaag staat.
Slide 2 - Diapositive
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
bruidsschat van Indiase meisjes
B
fabricage van kleding in India
C
problemen in Indiase kledingfabrieken
D
uitbuiting van Indiase meisjes
Slide 3 - Quiz
3 * Aan welke signaalwoorden herken je de voorbeelden van uitbuiting van ongetrouwde meisjes (al. 2)?
Slide 4 - Question ouverte
4 Welk tekstverband staat in alinea 4?
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband
Slide 5 - Quiz
5 Naar welke tegenstelling verwijst het signaalwoord ‘Toch’ in alinea 4?
Slide 6 - Question ouverte
6 Alinea 5 begint met de zin: ‘Het kan nog erger’. Welk signaalwoord kun je invullen voorafgaande aan het woord ‘Het’?
A
Als
B
Maar
C
Nadat
D
Ten slotte
Slide 7 - Quiz
7 Wat is alinea 5 tegen opzichte van de rest van de tekst?
Slide 8 - Question ouverte
8 * Leg uit waarom in de titel ‘Keurig’ tussen aanhalingstekens staat.
Slide 9 - Question ouverte
9 Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag ‘Wat (of Wie) + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 10 - Quiz
10 Noteer persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) en lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin. Zet een streepje (-) als het zinsdeel niet in de zin zit.
Zo’n leuke disco zou de scouting ook eens moeten organiseren.
Slide 11 - Question ouverte
11 Noteer persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) en lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin. Zet een streepje (-) als het zinsdeel niet in de zin zit.
Lindsey mocht van haar moeder schoenen met hoge hakken kopen.