4.2 - Week 2 - Grammatica Quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

ZRGVEPL419AK

- Volgende week geen toets (toets kan alleen op school afgenomen worden, dus verplaatst).

1. Redekundig ontleden

Hierbij verdeel je de zin in zinsdelen.

Zinsdelen zijn groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. Vervolgens geef je die zinsdelen een naam. 

1. Redekundig ontleden

• Hoe vind je de persoonsvorm?
• Hoe vind je het onderwerp?
  
• Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
• Hoe vind je het lijdend voorwerp?
• Hoe vind je het meewerkend  voorwerp?

2. Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Namen van woordsoorten zijn bijvoorbeeld lidwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, telwoord, voorzetsel

ZINSDELEN

Wordt zijn nieuwe fiets morgen geleverd?
Wat is de persoonsvorm?

1. wordt
2. zijn
3. nieuwe fiets
4. geleverd

Je kunt je telefoon na de pauze bij de conciërge ophalen.
Wat is het onderwerp?

1. je
2. de conciërge
3. je telefoon
4. na de pauze

Je kunt je telefoon na de pauze bij de concierge ophalen.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. je
2. de concierge
3. je telefoon
4. na de pauze

Hij zag de bal net op tijd aankomen.
Wat is de persoonsvorm?

1. aankomen
2. op tijd
3. hij
4. zag

Hij zag de bal net op tijd aankomen.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. de bal
2. op tijd
3. hij
4. zag

Denise geeft mij een cadeau.
Wat is 'mij'?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. persoonsvorm
4. meewerkend voorwerp

Denise geeft mij een cadeau.
Wat is 'een cadeau'?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. persoonsvorm
4. meewerkend voorwerp

Hij is gisteren ziek geweest.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

1. is
2. geweest
3. is geweest
4. is ziek geweest

Ik zie hen steeds voorbij lopen.
Wat is 'hen'?

1. persoonsvorm
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

WOORDSOORTEN

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...

1. gezegde
2. werkwoordelijk gezegde
3. onderwerp
4. zelfstandig naamwoord

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het voor?

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bijwoord
4. telwoord

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het zoveelste?

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bijwoord
4. telwoord

Het is een hele dure jas.
Wat is 'jas'?

1. zelfstandig naamwoord
2. voegwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

Het is een hele dure jas.
Wat is 'hele'?

1. zelfstandig naamwoord
2. voegwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

Mijn tante blijkt vorige week oma geworden te zijn.
Wat is het koppelwerkwoord?

1. blijkt
2. geworden
3. zijn

Paul wil biefstuk eten en hij wil tv kijken.
Wat is 'en' ?

1. lidwoord
2. werkwoord
3. voegwoord
4. bijwoord

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?

1. zelfstandig naamwoord
2. voegwoord
3. bijwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?

1. zelfstandig naamwoord
2. voegwoord
3. bijwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Hoe schrijf je ...

Huiswerk

- Check met de planning of je alle online opdrachten gemaakt hebt.

- Maak tijdens de les van volgende week het oefenexamen 3F - versie 2