3V Oefentoets H4

4. Brandstoffen
(20 vragen)
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

4. Brandstoffen
(20 vragen)

Slide 1 - Diapositive

In de kassen voor glastuinbouw is extra koolstofdioxide aan de lucht in de kas toegevoegd (0,08 vol%). Mensen kunnen daar prima werken. De TGG-waarde van koolstofdioxide is 9000 mg/m3. De dichtheid van koolstofdioxide is 1,98 g/L.

Toon met een berekening van de TGG van koolstofdioxide aan dat het geen probleem is om in deze kassen te werken.

Slide 2 - Question ouverte

Maak de reactievergelijking hiernaast kloppend:


A
2, 17, 6, 7, 1, 3
B
4, 19, 12, 14, 2, 4
C
4, 18, 10, 12, 2, 3
D
3, 16, 8, 13, 1, 2

Slide 3 - Quiz

Hoe kun je een brand NIET blussen?
A
Verwijderen van de brandstof
B
Verwijderen van de zuurstof
C
Verwijderen van de temperatuur
D
Meer zuurstof toevoegen

Slide 4 - Quiz

Zand is ook een blusmiddel. Welke verbrandingsvoorwaarde haal je weg, wanneer je zand als blusmiddel gebruikt?
A
Zuurstof
B
Ontbrandingstemperatuur
C
Brandstof

Slide 5 - Quiz

Welke factor is NIET van belang voor een explosie?

A
voldoende zuurstof en temperatuur
B
perfecte verhouding en verdelingsgraad
C
soort brandbare stof
D
aanwezigheid katalysator

Slide 6 - Quiz

Yaran en Lara discussiëren over de productie van biobrandstoffen.

Yaran zegt: bio-ethanol wordt geproduceerd door koolhydraten te vergisten
Lara zegt: bio-diesel wordt geproduceerd uit plantaardige oliën

Wie heeft/hebben gelijk?
A
Yaran
B
Lara
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 7 - Quiz

In NL is nu het eerste huis gebouwd dat op waterstofgas werkt. Dit valt onder ...
A
de 1e generatie
B
de 2e generatie
C
de 3e generatie
D
geen van genoemde genaraties

Slide 8 - Quiz

Geef aan waar je het molecuul in de destillatietoren terug vindt.
C4H8
C150H302
C60H122

Slide 9 - Question de remorquage

Geef de reactievergelijking van de volledige verbranding van houtgas (zie formule hiernaast).

Slide 10 - Question ouverte

Jouw brander brandt met een hoge gele vlam. Om er een kleine gele vlam van maken ga je als volgt te werk:
I Je draait de luchttoevoer verder open.
II Je draait de gas toevoer lager.
III Je draait de luchttoevoer verder dicht. Wat is juist ?
A
I en II
B
Alleen II
C
II en III
D
I , II en III

Slide 11 - Quiz

Bij de verbranding van steenkool ontstaan diverse verbrandingsproducten.
Welke verbrandingsproducten van steenkool dragen bij aan het ontstaan van zure regen?
A
CFK,NOx
B
H2O,SO2
C
SO2,NOx
D
H2O,CO2

Slide 12 - Quiz

Het meervoud van reagens is reagentia.
Welke reagentia horen bij de volgende stoffen:
water(damp), koolstofdioxide(gas), zwaveldioxide(gas)
Sleep de reagentia naar bijbehorende stof.
Kalkwater
Joodwater
Wit kopersulfaat
Waterdamp
Koolstofdioxide
Zwaveldioxide

Slide 13 - Question de remorquage

De OEG van aardgas is 4,4 vol% en de BEG van aardgas is 16 vol%. Michel heeft in de keuken 35 L aardgas laten ontsnappen uit het fornuis. De keuken heeft een inhoud van 50 m3.
Laat door een berekening zien of de aanwezige hoeveelheid aardgas explosief is.

Slide 14 - Question ouverte

Sleep de stoffen naar de plek waar ze vrijkomen of neerslaan
zwaveldioxide
zwavelzuur
stikstofoxiden
salpeterzuur

Slide 15 - Question de remorquage

aantonen koolstofdioxide
aantonen water
kopersulfaat
helder kalkwater
wit
wit
--> blauw
wordt troebel

Slide 16 - Question de remorquage

Peter wil de pH van ammonia bepalen. Hij ontdekt dat de stof basisch is.
Tussen welke waarden ligt de pH van ammonia
A
tussen de 0 en 6
B
tussen 8 en 14
C
rond de 0
D
rond de 7

Slide 17 - Quiz

Op een fles verfverdunner staat:
Licht ontvlambaar. Schadelijk bij opname door de mond en aanraking met de huid.
Welke twee pictogrammen horen op de fles verfverdunner te staan?
A
pictogram A
B
pictogram B
C
pictogram C
D
pictogram D

Slide 18 - Quiz

Stel je neemt 50 mL van een zure oplossing
met pH 4.
Hierbij doe je 50 mL demiwater.
Wat gebeurt er met de pH?
A
De pH daalt maar wordt niet lager dan 0
B
De pH stijgt maar wordt niet hoger dan 7
C
De pH daalt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH
D
De pH stijgt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH

Slide 19 - Quiz