samengestelde zin

Samengestelde zinnen 
Je herkent een enkelvoudige- en samengestelde zin.
Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze rangschikken in een nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Samengestelde zinnen 
Je herkent een enkelvoudige- en samengestelde zin.
Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze rangschikken in een nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord.

Slide 1 - Diapositive

Enkelvoudige zin
Eén persoonsvorm in de zin. 

Slide 2 - Diapositive

Samengestelde zin

- Heeft meerdere persoonsvormen

- Heeft een voegwoord


De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Slide 3 - Diapositive

Samengestelde zin 
Voegwoorden:
- nevenschikkend of onderschikkend

Slide 4 - Diapositive

Nevenschikkend voegwoord

Verbindt twee hoofdzinnen aan elkaar.


wodem

want, of, dus/dan, en , maar


De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.


Slide 5 - Diapositive

De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.


Hoofdzin 1: De jongen heeft een fiets gekocht.

Hoofdzin 2: Hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Slide 6 - Diapositive

Onderschikkend voegwoord

Verbindt een hoofdzin aan een bijzin.


wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…

Slide 7 - Diapositive

De jongen gaat naar een cursus, zodat hij nieuwe dingen kan leren.

Hoofdzin: De jongen gaat naar een cursus.

Bijzin: Hij nieuwe dingen kan leren.

Slide 8 - Diapositive

Het verschil herkennen... 
Hoofdzin: De jongen gaat naar een cursus, zodat
Bijzin: hij nieuwe dingen kan leren.

Hoofdzin: De jongen heeft een fiets gekocht, want
Hoofdzin: hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Slide 9 - Diapositive

In dat café kom ik graag, omdat ik daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quiz

De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quiz

Terwijl zij het vlees bakt, was ik de groenten.
De eerste zin is een...
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 12 - Quiz

Volgend jaar ga ik kamperen, of ik ga met de caravan weg.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quiz

Vandaag ga ik niet naar school, want ik voel me niet goed.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz

Het heeft hard geregend, waardoor er
overal plassen liggen.
Zin 1 is een...
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 15 - Quiz

Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 16 - Quiz

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 17 - Quiz

De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 18 - Quiz