Leerjaar 2 - Blok 1 - Grammatica

Hoe kan je de persoonsvorm vinden?
1 / 23
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoe kan je de persoonsvorm vinden?

Slide 1 - Carte mentale

BLOK 1
GRAMMATICA

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we leren?
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen.
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd plaatsen.
Ik kan het bouwplan van een zin maken.

Slide 3 - Diapositive

Hoe de persoonsvorm te vinden?
Let op: de persoonsvorm is altijd een werkwoord, een doe-woord.

  1. Maak de zin vragend. Welk (werk)woord staat nu vooraan? Dit is de persoonsvorm.
  2. Plaats de zin in een andere tijd. Welk (werk)woord verandert? Dit is de persoonsvorm.
  3. Plaats het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud. Welk (werk)woord is verandert? Dit is de persoonsvorm.

Slide 4 - Diapositive

Willem-Alexander verkoopt kauwgom op het schoolplein.
Maak van deze zin een vragende zin.

Slide 5 - Question ouverte

Willem-Alexander verkoopt kauwgom op het schoolplein.
Plaats deze zin in de verleden tijd.

Slide 6 - Question ouverte

Willem-Alexander verkoopt kauwgom op het schoolplein.
Wat is het onderwerp van de zin?

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Vidéo

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Alle werkwoorden uit de zin. Soms is dat er maar eentje.

Meester Danny heeft een nieuwe lading papier besteld.
Wesley was vanochtend te laat.
Hoe moet je inloggen?


Slide 9 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik snap er niks van!

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zou je hier je schoenen uit willen doen?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De bruine geit legde een enorm dikke drol.

Slide 12 - Question ouverte

Hoe het onderwerp te vinden?
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

Lange benen lopen harder.
Wie/wat lopen harder? Lange benen.

Morgen beroven we die snoepwinkel.
Wie/wat beroven? We.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Wat is het onderwerp?
Meester Amos rijdt een dikke BMW.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Hoe moet je dit doen?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
De gele waterrat is zeer gevaarlijk.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is een voltooid deelwoord?
Wanneer er hebben, worden of zijn in de zin staat, kan er een voltooid deelwoord in de zin staan.

Ik hou van jou.
Ik heb van jou gehouden.

Ik zit op voetbal.
Ik heb op voetbal gezeten.

Een voltooid deelwoord geeft aan dat is voltooid/klaar is. Voltooid deelwoorden beginnen met ge-, be- of ver-.

Slide 18 - Diapositive

BBL
Opdracht 1 tot en met 4 maken

Klaar?
Opdracht 5 tot en met 9 maken

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Klaar?
Lezen

Slide 19 - Diapositive

Zinsdelen
Een zin bestaat uit stukjes informatie, een zinsdeel. Elke zin heeft een zinsdeel dat zegt wat er gebeurt en een zinsdeel die zegt wie/wat het doet.

Chris speelt.

Wanneer? Hoelang? Wat? Aan wie? Waarheen? Waar?

Chris speelde gisteren een half uurtje gitaar in de bus onderweg naar Amsterdam.

Slide 20 - Diapositive

Opdracht zinsdelen
Maak van de ontvangen woorden een zin.

Gelukt?
Maak van dezelfde woorden nog een zin door ze in een andere volgorde te zetten.

Slide 21 - Diapositive

BBL
Opdracht 1 tot en met 4

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Klaar?
Lezen

KBL
Opdracht 1 tot en met 8

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Klaar?
Lezen

Slide 22 - Diapositive

Wat hebben we geleerd?
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen.
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd plaatsen.
Ik kan het bouwplan van een zin maken.

Slide 23 - Diapositive