Leerjaar 2 - Blok 1 - Grammatica - 2

BLOK 1
GRAMMATICA
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

BLOK 1
GRAMMATICA

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we leren?
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen.
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd plaatsen.
Ik kan het bouwplan van een zin maken.

Slide 2 - Diapositive

BBL
Opdracht bij poster 1

Klaar?
Opdracht 1 tot en met 8

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

KBL
Opdracht bij poster 1

Klaar?
Opdracht 1 tot en met 12

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Slide 3 - Diapositive

Hoe de persoonsvorm te vinden?
Let op: de persoonsvorm is altijd een werkwoord, een doe-woord.

  1. Maak de zin vragend. Welk (werk)woord staat nu vooraan? Dit is de persoonsvorm.
  2. Plaats de zin in een andere tijd. Welk (werk)woord verandert? Dit is de persoonsvorm.
  3. Plaats het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud. Welk (werk)woord is verandert? Dit is de persoonsvorm.

Slide 4 - Diapositive

Geiten poepen vaker dan konijnen.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 5 - Question ouverte

Kenji was gisteren erg ontspannen.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 6 - Question ouverte

De doodskist van de Koningin van het Verenigd Koninkrijk gaat op tour.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Alle werkwoorden uit de zin. Soms is dat er maar eentje.

Meester Danny heeft een nieuwe lading papier besteld.
Wesley was vanochtend te laat.
Hoe moet je inloggen?


Slide 8 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
School bestaat uit vallen en opstaan.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben er klaar mee!

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Meester Tijs drinkt een wijntje in zijn sloep.

Slide 11 - Question ouverte

Hoe het onderwerp te vinden?
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

Lange benen lopen harder.
Wie/wat lopen harder? Lange benen.

Morgen beroven we die snoepwinkel.
Wie/wat beroven? We.

Slide 12 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
Iedereen houdt van pindakaas.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Morgen is het feest.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Dat is onweerstaanbare chocola.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is een voltooid deelwoord?
Wanneer er hebben, worden of zijn in de zin staat, kan er een voltooid deelwoord in de zin staan.

Ik hou van jou.
Ik heb van jou gehouden.

Ik zit op voetbal.
Ik heb op voetbal gezeten.

Een voltooid deelwoord geeft aan dat is voltooid/klaar is. Voltooid deelwoorden beginnen met ge-, be- of ver-.

Slide 16 - Diapositive

BBL
Opdracht bij poster 1

Klaar?
Opdracht 1 tot en met 8

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Slide 17 - Diapositive

Zinsdelen
Een zin bestaat uit stukjes informatie, een zinsdeel. Elke zin heeft een zinsdeel dat zegt wat er gebeurt en een zinsdeel die zegt wie/wat het doet.

Chris speelt.

Wanneer? Hoelang? Wat? Aan wie? Waarheen? Waar?

Chris speelde gisteren een half uurtje gitaar in de bus onderweg naar Amsterdam.

Slide 18 - Diapositive

Lees de zin voor met kleine pauzes tussen de zinsdelen
  1. Meester Yoeri heeft gisteren drie gevechten gezien in de gymzaal.
  2. Vorige week was het erg lekker weer in Almere.
  3. Juf Karin gaf een groot cadeau aan haar liefste leerling.
  4. Montassir heeft met de buurmeisjes gezoend op vakantie in Marokko.

Slide 19 - Diapositive

BBL
Opdracht bij poster 1

Klaar?
Opdracht 1 tot en met 8

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

KBL
Opdracht bij poster 1

Klaar?
Opdracht 1 tot en met 12

Klaar?
Nakijken, fouten verbeteren en vragen stellen

Slide 20 - Diapositive

Wat hebben we geleerd?
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen.
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd plaatsen.
Ik kan het bouwplan van een zin maken.

Slide 21 - Diapositive