Het maken van een C-H binding kost veel energie, die wordt opgeslagen tussen deze bindingen (= chemische energie)
Maar... als deze bindingen losgekoppeld worden komt er ook veel energie vrij!
Bij anorganische stoffen heb je deze bindingen niet en deze stoffen hebben dus ook geen/weinig energie.
Slide 7 - Diapositive
assimilatie vs dissimilatie (assemble vs destroy)
Slide 8 - Diapositive
De opbouw van energierijke stoffen uit andere stoffen noem je assimilatie
Voortgezette assimilatie: van glucose naar:
eiwitten
vetten
suiker
zetmeel
cellulose
Functie van assimilatieproducten:
Brandstoffen: leveren energie
Bouwstoffen: cellen, weefsel, herstel
Reservestoffen: bollen, knollen, zaden
Slide 9 - Diapositive
Anorganische stoffen
Organische stoffen
Andere organische stoffen
Dissimilatie
Assimilatie
Voortgezette assimilatie
Slide 10 - Question de remorquage
Wat is ook alweer autotroof en heterotroof?
A
Autotroof: gebruikt CO2 en stoot het niet uit
heterotroof: verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
B
Autotroof: kan uit organische stoffen energie halen
Heterotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
C
Autotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
Heterotroof: kan uit organische stoffen andere organische stoffen maken.
D
Autotroof: heeft geen zuurstof nodig
Heterotroof: heeft wel zuurstof nodig
Slide 11 - Quiz
The circle of life
Slide 12 - Diapositive
Dissimilatie in de cel
Glucose wordt afgebroken tot pyrodruivenzuur in het cytoplasma
Pyrodruivenzuur wordt verbrand in het mitochondrium
Slide 13 - Diapositive
De energiedragers
ATP/ADP en NAD+/NADP+ zijn 'accu'moleculen in de cel
Fosforylering:
Dissimilatie: door een P-groep van ATP af te splitsen ontstaat ADP, P en energie
Assimilatie: energie uit een ander proces (zoals verbranding!) wordt gebruikt om ADP en P weer te binden tot ATP
Hoe werkt dit voor NAD+/NADP+?
Slide 14 - Diapositive
Het leerdoel van de les was: "Je kunt omschrijven wat stofwisseling, assimilatie, en dissimilatie zijn en wat er bij deze reacties met de energie gebeurt." Hoe sta jij in dit doel?
A
Ik snap er nog helemaal niks van.
B
Voorzichtig weet ik wat er bedoeld wordt, maar ik moet echt gaan oefenen.
C
Ik snap het best wel maar ik moet wel opgaven maken om het te onthouden.
D
Ik snap het helemaal. Geef mij maar wat moeilijker opgaven.
Enzymen zijn gevoelig voor temperatuur. Ze werken het beste bij de optimumtemperatuur. Wat gebeurt er met het enzym als deze boven de optimumtemperatuur komt?
A
Het enzym gaat sneller werken.
B
Het enzym gaat langzamer werken.
C
Het enzym gaat kapot.
D
Het enzym werkt niet meer.
Slide 22 - Quiz
Welk enzym werkt het beste bij pH van 6 bij een temperatuur van 98 graden Fahrenheit (=36,7 graden Celcius)?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3
Slide 23 - Quiz
Welk enzym zou kunnen werken in het menselijk lichaam?
A
enzym x
B
enzym y
C
enzym z
D
enzym y en z
Slide 24 - Quiz
Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd
Slide 25 - Quiz
Enzymactiviteit
De mate waarin een enzym een reactie versnelt -> hoeveelheid omgezet substraat/tijdseenheid (afhankelijk van temperatuur, zuurgraad, hoeveelheid substraat en aanwezige enzymen)