Verhaalanalyse_volgende10begrippen

Welke 10 begrippen heb je voor vandaag geleerd?
1 / 12
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welke 10 begrippen heb je voor vandaag geleerd?

Slide 1 - Question ouverte


1. de idee, 
2. historische tijd, 
3. plaats, 
4. ruimte, 
5. setting, 
6. chronologie (fabel), 
7. chronologie (sujet), 
8. verhaalbegin, 
9. tijdsduur (verteltijd, vertelde tijd, tijdversnelling, tijdverdichting, tijdvertraging)

Slide 2 - Diapositive

Wat is de idee van een verhaal
A
ultrakorte samenvatting van het verhaal in 1 zin
B
terugkerend element in het verhaal
C
de boodschap van de hoofdpersoon
D
de onderliggende boodschap van de schrijver

Slide 3 - Quiz

Wat is de setting van een verhaal?
A
historische tijd, plaats en ruimte van het verhaal
B
periode waarin de gebeurtenissen zich afspelen
C
de plek waar het verhaal zich afspeelt
D
het tijdstip van het verhaal

Slide 4 - Quiz

Lees het volgende fragment en geef een beschrijving van de setting
Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen: Als hij aan boord werkte, verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar zee. Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om te reizen had hij niet. Maar als hij op een schip was, had hij te maken met het ruwe gebral van de matrozen, die kaartten met het mes op tafel en die elkaar en hem uitscholden voor alles wat mooi en lelijk was. Isaäc hoorde er nooit bij. Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap en juist daar dacht hij telkens weer de ware romantiek te vinden. Als het werk gedaan was, kon je hem altijd op het achterdek vinden. Alleen. Niemand wilde dan met hem mee. Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle sterren van het zuidelijk halfrond zien en het schroefwater. Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je ook de horizon of heel in de verte een schip, dat, was Isaäc een paar uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen, maar het kon gezichtsbedrog zijn. Isaäc voer op een wildevaartschip en zag 's nachts nooit schepen. Hij dacht eraan hoelang het nog zou duren vóór hij weer thuis was. Hij keek naar de gemakkelijke stoel die hij op het achterdek had neergezet. Op een gegeven moment zag Isaäc het lichtje in de verte een zwenking maken; het kwam nu recht op hem af. Toen het dichterbij was gekomen, kwam Isaäc tot de conclusie dat dit haast geen schip kon zijn, omdat het zo onderhevig was aan de beweging der golven en omdat het maar bij één lichtje bleef. Een schip met alleen een heklicht aan? Toen het merkwaardige vaartuig tot op een afstand van tweehonderd meter Isaäc was genaderd, zag hij dat het een brommer was.  

Slide 5 - Diapositive

Geef een beschrijving van de setting

Slide 6 - Question ouverte

Lees het volgende fragment en geef een beschrijving van de setting
Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen: Als hij aan boord werkte, verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar zee. Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om te reizen had hij niet. Maar als hij op een schip was, had hij te maken met het ruwe gebral van de matrozen, die kaartten met het mes op tafel en die elkaar en hem uitscholden voor alles wat mooi en lelijk was. Isaäc hoorde er nooit bij. Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap en juist daar dacht hij telkens weer de ware romantiek te vinden. Als het werk gedaan was, kon je hem altijd op het achterdek vinden. Alleen. Niemand wilde dan met hem mee. Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle sterren van het zuidelijk halfrond zien en het schroefwater. Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je ook de horizon of heel in de verte een schip, dat, was Isaäc een paar uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen, maar het kon gezichtsbedrog zijn. Isaäc voer op een wildevaartschip en zag 's nachts nooit schepen. Hij dacht eraan hoelang het nog zou duren vóór hij weer thuis was. Hij keek naar de gemakkelijke stoel die hij op het achterdek had neergezet. Op een gegeven moment zag Isaäc het lichtje in de verte een zwenking maken; het kwam nu recht op hem af. Toen het dichterbij was gekomen, kwam Isaäc tot de conclusie dat dit haast geen schip kon zijn, omdat het zo onderhevig was aan de beweging der golven en omdat het maar bij één lichtje bleef. Een schip met alleen een heklicht aan? Toen het merkwaardige vaartuig tot op een afstand van tweehonderd meter Isaäc was genaderd, zag hij dat het een brommer was.  

Slide 7 - Diapositive

Over welk onderdeel van de setting kun je niet veel vertellen?
A
historische tijd
B
tijd van de dag
C
ruimte
D
plaats

Slide 8 - Quiz


Wat is fabel?
A
een heel naar persoon met een flat character
B
verhaal dat chronologisch wordt verteld met eventueel terugverwijzingen
C
niet chronologisch verteld verhaal met flashbacks en flashforwards
D
een chronologisch verhaal met flashbacks

Slide 9 - Quiz

wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
A
de verteltijd =de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen, vertelde tijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
B
de vertelde tijd= de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen de verteltijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
C
de verteltijd = de tijd wanneer het verhaal speelt vertelde tijd =het verhaal dat verteld wordt.
D
de vertelde tijd=de tijd wanneer het verhaal speelt verteltijd = de tijd wanneer het verhaal verteld wordt.

Slide 10 - Quiz

Wat is het verschil tussen tijdverdichting en tijdvertraging?
A
tijdverdichting = tijd die verstrijkt binnen verhaal, tijdvertraging = verteltijd langer dan vertelde tijd
B
tijdverdichting = verteltijd korter dan vertelde tijd tijdvertraging = verteltijd langer dan vertelde tijd
C
tijdverdichting = verteltijd langer dan vertelde tijd tijdvertraging = verteltijd korter dan vertelde tijd
D
tijdverdichting = verteltijd langer dan vertelde tijd tijdvertraging = tijd die verstrijkt binnen verhaal,

Slide 11 - Quiz

Ik denk dat ik de 10 begrippen wel ken en kan herkennen in een verhaal.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz