M3 Test deeltoets 1

HOOFDSTUK 1

lezen en woordenschat
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

HOOFDSTUK 1

lezen en woordenschat

Slide 1 - Diapositive

LEZEN

Slide 2 - Diapositive

Door wat voor manier van lezen kun je gemakkelijk het onderwerp van een tekst vinden?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Zoekend lezen
D
De hele tekst lezen

Slide 3 - Quiz

Wat staat er in de inleiding van een tekst?
A
Je komt te weten wie de hoofdpersonen zijn.
B
Je maakt kennis met de conclusie van de tekst.
C
Je maakt kennis met het onderwerp van de tekst.
D
Je leest wat de deelonderwerpen van de tekst zijn.

Slide 4 - Quiz

Wat zijn hoofdzaken?
A
Het belangrijkste van de tekst.
B
Alle deelonderwerpen samen vormen een hoofdzaak.

Slide 5 - Quiz

Waar kun je hoofdzaken in vinden?
A
In de inleiding en in de laatste zinnen van een alinea.
B
In de inleiding en het slot.
C
In de inleiding, het slot en in de kernzin van elke alinea.
D
In de kernzinnen van de alinea's.

Slide 6 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
De laatste zin van een alinea.
B
De eerste zin van een alinea.
C
De eerste zin van een alinea waarboven een tussenkopje staat.
D
De belangrijkste zin van elke alinea.

Slide 7 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
Meestal aan het begin, soms aan het einde
B
In het begin van een alinea.
C
Aan het einde van een alinea.
D
Meestal halverwege, maar het kan ook in het begin zijn.

Slide 8 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat.

Slide 9 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp van een tekst te vinden?
A
Wie/Wat + PV?
B
Waar gaat de hele tekst over?

Slide 10 - Quiz

Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten

Slide 11 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst

Slide 12 - Diapositive

Wat is de kernzin van alinea 1?
tekst: Nederlanders kampioen eieren gooien.
A
De opbrengst van het evenement gaat naar een goed doel.
B
Afgelopen weekend werden voor de zevende keer de internationale Ei-kampioenschappen gehouden?
C
De bijzondere kampioenschappen vinden jaarlijks plaats in Groot - Brittannië.
D
Internationale Ei-kampioenschappen.

Slide 13 - Quiz

Wat is de kernzin van alinea 2?
A
Het Nederlandse team werd kampioen.
B
Een onderdeel van de kampioenschappen is het overgooien van rauwe eieren.
C
Nederlanders kampioen eieren gooien.

Slide 14 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De jaarlijkse Ei-kampioenschappen zijn het afgelopen weekend in Groot - Brittannië gehouden.
B
Het Britse team heeft een prijs gewonnen voor het onderdeel Russische Ei-Roulette.
C
Het Nederlandse team heeft een prijs gewonnen voor het overgooien van eieren.

Slide 15 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 16 - Diapositive

Wat is het belangrijkste doel van de eerste alinea?
A
Belangrijke personen voorstellen.
B
De aandacht trekken met een bijzonder verhaaltje.
C
Een uitleg over de opbouw van de tekst geven.
D
Het onderwerp van de tekst aankondigen.

Slide 17 - Quiz

Welke zin van alinea 1 maakt de lezer nieuwsgierig om verder te lezen?
A
De eerste zin
B
De laatste zin

Slide 18 - Quiz

Welk tussenkopje geeft het best de inhoud van alinea 2 weer?
A
Alan Turing
B
Apparaten bouwen
C
Eerste puzzel
D
Puzzels oplossen.

Slide 19 - Quiz

Wat is de kernzin van alinea 3?
A
Eerste zin.
B
Laatste zin.

Slide 20 - Quiz

Wat is de kernzin van alinea 5?
A
De eerste zin
B
De laatste zin.

Slide 21 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van de schrijven met deze tekst?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Tot handelen aansporen.

Slide 22 - Quiz

Welke zin geeft het best de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Alan Turing heeft door de uitvinding van de computertaal en het kraken van de Duitse geheime code grote invloed gehad op de wereldgeschiedenis.
B
Die eigenschappen samen, puzzels oplossen en apparaten bouwen, zouden Turing later wereldberoemd maken: als de vader van de computer.
C
Op 23 juni is het precies een eeuw geleden dat Alan Turing werd geboren.
D
Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed hij iets anders wat voor de wereld ontzettend belangrijk was: de geheime code kraken van de Duitse vijand.

Slide 23 - Quiz

Welk woord past in de zin?
De .... van de Volkskrant heeft een belangrijke prijs gekregen voor een artikel.
A
discriminatie
B
verslaggever
C
extreme
D
grimmig

Slide 24 - Quiz

WOORDEN-

SCHAT

Slide 25 - Diapositive

Welk woord past in de zin?
.... alle leerlingen uit klas 4 van onze school hebben in juni hun diploma gekregen.
A
nagenoeg
B
incidenteel
C
respecteren
D
ontplooien

Slide 26 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Er zijn nog altijd bevolkingsgroepen die worden .... vanwege hun uiterlijk.
A
gerespecteerd
B
gediscrimineerd
C
zorgwekkend
D
extreem

Slide 27 - Quiz

Welk woord past in de zin?
De lerares Duits ... haar leerlingen zo veel mogelijk in het Duits te antwoorden.
A
Ontplooit
B
respecteert
C
stimuleert
D
extreem

Slide 28 - Quiz

Welk woord past in de zin?
De toestand van mijn zieke vader is....
A
gediscrimineerd
B
stimulerend
C
grimmig
D
zorgwekkend

Slide 29 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Het bloemencorso rijdt op de eerste zaterdag van september door de hele ....
A
verslaggever
B
zorgwekkend
C
regio
D
discriminatie

Slide 30 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Ik ... me helemaal in te zetten voor het project 'vakantie' voor de tweede klassen.
A
incidenteel
B
respecteert
C
stimuleert
D
ben bereid

Slide 31 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Alle mensen verdienen .... voor wat ze doen en hoe ze zijn.
A
ontplooiing
B
respecteren
C
stimuleren
D
respect

Slide 32 - Quiz

Wat is de betekenis van:
baten
A
gewoon
B
overgave
C
helpen
D
moeite doen

Slide 33 - Quiz

Wat is de betekenis van:
capitulatie
A
grote rampen
B
overgave
C
godsdienstig
D
verwonding

Slide 34 - Quiz

Wat is de betekenis van:
investeren
A
gewoon
B
godsdienstig
C
geld verdienen
D
moeite doen

Slide 35 - Quiz

Wat is de betekenis van:
letsel
A
verwonding
B
godsdienstig
C
moeite doen
D
overgave

Slide 36 - Quiz

Wat is de betekenis voor:
religieus
A
gewoon
B
overgave
C
moeite doen
D
godsdienstig

Slide 37 - Quiz

Wat is een synoniem van:
aanzien
A
positie
B
bijstaan
C
tenslotte
D
uiteindelijk

Slide 38 - Quiz

Wat is een synoniem voor:
bedreigend
A
ideeën
B
grimmig
C
gebruikelijk
D
uiteindelijk

Slide 39 - Quiz

Wat is een synoniem voor:
bijstaan
A
ondersteunen
B
gewoon
C
uiteindelijk
D
gebruikelijk

Slide 40 - Quiz

Wat is een synoniem voor:
gebruikelijk
A
tenslotte
B
ondersteunen
C
gewoon
D
bedreigend

Slide 41 - Quiz

Wat is een synoniem voor:
journalist
A
presenteren
B
presentatie
C
verslaggever
D
column

Slide 42 - Quiz

Wat is een synoniem voor:
tenslotte
A
Ten eerste
B
uiteindelijk
C
gewoon
D
gebruikelijk

Slide 43 - Quiz

Hoe denk je dat je deze test hebt gemaakt? Is het voldoende? Leg uit.

Slide 44 - Question ouverte

Wat heb jij nog nodig of moet je nog doen om de deeltoets H1 goed te maken?

Slide 45 - Question ouverte

EINDE

Slide 46 - Diapositive