2022_week 43_2ha_les 1_herhaling zinsontleding

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Du hast 3 min für:

Je hebt 3 min om: 

• Jacke aus


• Handy in die Tasche ohne tohn
• Laptop geschlossen auf dem Tisch
• Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch

• Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met het schrijven van woordjes. Lektion 3, blz. 50
  

Wörter Lektion 3 schreiben

• fietsen
• voetballen
• aan gymnastiek doen
• naar de sportschool gaan
• hardlopen
• paardrijden
• zwemmen
• zeilen
• skiën
• dansen

Was machen wir heute?

• Aufgabe Wörter schreiben
• Wörter abfragen
• Kurze Wiederholung der und ein-Gruppe, ontleden, Präpositionen
• Erklärung Personalpronomen im 1. und 4. Fall




• An die Arbeit
• Aussprache 
• Abschluss/ Lernziel/ Hausaufgaben

Am Ende der Stunde........

kannst du Wörter mit -ei, -eu und -äu richtig aussprechen dadurch, dass du geübt hast

Wörter abfragen

• fietsen
• voetballen
• aan gymnastiek doen
• naar de sportschool gaan
• hardlopen
• paardrijden
• zwemmen
• zeilen
• skiën
• dansen

• Fahrrad fahren
  
• Fußball spielen
• Gymnastik machen
• ins Fitnessstudio gehen
• joggen
• reiten
• schwimmen
• segeln
• Ski fahren
• tanzen

Satzanalyse (zinsontleding)

•  Wat is een naamval?

• Naamvallen zijn nodig om de  functie van een zinsdeel aan te geven.
  

• Welke zinsdelen ken je in het Nederlands?
  

• Onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde (Wat is het gezegde?)
  

• Alle werkwoorden in een zin

In het Duits

• Het onderwerp staat in de 1e naamval (Nominativ)
• Het meewerkend voorwerp staat in de 3e naamval (Dativ)
• Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval (Akkusativ)
• Er is ook nog een 2e naamval die een bezit aangeeft. Deze leer je in de bovenbouw (Genitiv)

Bij de naamvallen horen voorzetsels

Voorzetsels met de 4e naamval (Präpositionen mit dem Akkusativ)

• durch 
• für
• gegen
• ohne
• um

• door
• voor
• tegen
• zonder
• om

• Als in een zin één van deze voorzetsels staat dan weet je dat het woord erachter een 4e naamval krijgt (lijdend voorwerp).
  

• Bijvoorbeeld:
  
• Wir fahren durch (der) den Tunnel.
• Der Platz ist für (sein) seinen Vater.
• Peter joggt eine Runde um (der) den Park.

• Wat veranderd er in deze zinnen?
  

Ontleden

Hoe vind je het onderwerp

1e naamval? 

Hoe vind je het meewerkend 

voorwerp 3e naamval?

Hoe vind je het lijdend voorwerp 

4e naamval?

• Wie of wat + gezegde (persoonsvorm) een persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen. Je kan het zinsdeel vervangen door hij.
  

• AAN/VOOR WIE +gezegde+onderwerp. Aan hem of voor hem.
  

• WAT+ gezegde+onderwerp. Je kan het zinsdeel vervangen door hem.
  

Beispiele

Onderwerp: De man geeft de vrouw een kus. 

Wie geeft?

Meewerkend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus. 

AAN WIE geeft de man?

Lijdend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus.

Wat geeft de man?

Hoe kan ik weten hoe ik het woord voor het zelfstandig naamwoord moet veranderen?

der-Gruppe

ein-Gruppe

•  e

•  en

• as 

• ie 

• en 

• e

An die Arbeit

Machen im Buch: 

Aufgabe 1 auf Seite 16

Aufgabe 9 auf Seite 21

Wie? De eerste 10 minuten in stilte, daarna fluisterend overleggen. Als je een vraag hebt dan steek je een vinger op.

Fertig? Na klar online Kapitel 4.1 opdracht 10, 11, 12

• ihn

• Sie

• euch

• sie

• mich

• ohne ihn

• durch euch

• gegen sie

• ohne mich

• um sie

• gegen Sie

•  ohne uns

Aussprache und hören 4.2

Aufgabe 2, 3, 5 auf Seite 16-17

Abschluss

Niet inpakken - luisteren

• na startsignaal: inpakken
• wel blijven zitten - stil
• dan sluit ik de les af!
• dan: klaar :)

Lernziel

mein

heute

Träume

Hausaufgaben

Machen: test jezelf en woordtrainer 4.1, 4.2

Tschüss 😁

Tschüss und bis Morgen!!