Regelmatige werkwoorden + WH haben/sein

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Heute

• Wiederholung regelmäßigen Verben
• Wiedeholung haben und sein

Stam van het werkwoord

De stam van een regelmatig werkwoord vorm je door -en van het hele werkwoord af te halen.

wohnen -> wohn

spielen -> spiel

Uitgangen

Achter elk persoonlijk voornaamwoord hoort een eigen uitgang. Deze komt achter de stam

                    Ezelsbruggetje:

                 FEESTTENTEN

Ich	wohn e
du	wohn st
er/sie/es	wohn e
wir	wohn en
ihr	wohn t
sie / Sie	wohn en

Welke uitgang hoort in de zin?

'Wir spiel___ jeden Tag Fußball'

1. t
2. st
3. en
4. e

Welke uitgang hoort in de zin?

'Ich besuch____ ein Museum'

1. t
2. st
3. en
4. e

Welke uitgang hoort in de zin?

'Komm___ ihr auch zu meiner Party?'

1. t
2. st
3. en
4. e

Welke uitgang hoort in de zin?

'Joep wünsch___ sich einen Hund.'

1. t
2. st
3. en
4. e

Welke uitgang hoort in de zin?

'Nina und Lise hör___ gut zu.'

1. t
2. st
3. en
4. e

Meervoud en enkelvoud

Bij namen of zelfstandige naamwoorden gebruik je:

• enkelvoud -> er/sie/es-vorm
• Meervoud -> sie-vorm (mv)

Je kunt de naam vervangen door er/sie/es of sie

• Daniel spielt Tennis -> Er spielt Tennis
• Mara und Adam wohnen in Berlin -> Sie wohnen in Berlin
• Meine Mutter kauft Obst -> Sie kauft Obst

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Der Vater (fliegen) ____ nach Spanien.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Teun (machen) ____ ein schönes Kunstwerk.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Sarah (gehen) ____ morgen in der Stadt.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Rick (kochen) ____ eine Suppe.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Die Schwester (heißen) ____ Helene.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Der Hund (bellen) ____ sehr laut.'

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

'Das Kind (rennen) ____ nach Hause.'

Voltooid deelwoord

1. Basisregel: 

ge + stam + t                                spielen -> ich habe gespielt

2. WW eindigt op -ieren:

stam + t                                          studieren -> ich habe studiert

3. WW begint met be- of ver-

stam + t                                          versorgen -> ich habe versorgt

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'besuchen'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'telefonieren'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'wohnen'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'fotografieren'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'wünschen'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Welke regel van het voltooid deelwoord moet je bij dit werkwoord toepassen?

'besichtigen'

1. basisregel
2. -ieren
3. be- / ver-

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord op.

'Sie haben den Preis (verdienen) ____.'

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord op.

'Er wurde bei der Grenze (kontrollieren) ____.'

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord op.

'Wir haben gestern herrlich (grillen) ____.'

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord op.

'Jonas hat es (versuchen) ____, die Aufgabe zu machen.'

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord op.

'Ihr habt lecker (kochen) ____.'