Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Th2: Organen en cellen
Slide 1 - Diapositive
Doelstelling 1
Je moet in de bouw van een organisme organen, organenstelsels, cellen en weefsels kunnen onderscheiden.
Je moet ook weten wat orgaandonatie is.
Slide 2 - Diapositive
Doelstelling 1 - definities
Weefsel: groep van cellen van hetzelfde type.
Orgaan: deel van een organisme met één of meer functies.
Organenstelsel: groep van samenwerkende organen die gezamenlijk een bepaalde functie hebben.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Voorkennis: Wat zijn organen en wat zijn geen organen?
Tekening van een orgaan
Tekening van iets anders
Slide 5 - Question de remorquage
Doelstelling 2
Je moet in een afbeelding van een torso en van een dwarsdoorsnede van de romp van een mens de organen kunnen benoemen.
Slide 6 - Diapositive
Doelstelling 3
Je moet in afbeeldingen van organenstelsels de belangrijkste organen kunnen benoemen.
Slide 7 - Diapositive
Doelstelling 4
Je moet van een microscoop de onderdelen kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
Slide 8 - Diapositive
Microscoop
Microscoop onderdelen
Slide 9 - Diapositive
Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop
voet
Grote schroef
diafragma
tafel
objectief
tubus
Slide 10 - Question de remorquage
Een leerling wil een preparaat bekijken bij een vergroting van 200×. Hij heeft de beschikking over oculairs die 5×, 10× en 15× vergroten en objectieven die 4×, 10× en 40× vergroten.
Welke combinatie van oculair en objectief kan hij gebruiken?
Slide 11 - Carte mentale
Doelstelling 5
Je moet van cellen de delen kunnen noemen met hun kenmerken en functies
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Doelstelling 6
Je moet de verschillen tussen dierlijke en plantaardige cellen kunnen noemen
Slide 14 - Diapositive
celmembraan
celwand
celkern
celplasma
bladgroenkorrel
vacuole
Slide 15 - Question de remorquage
Welk onderdeel komt niet voor in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma (=celplasma)
D
Celkern
Slide 16 - Quiz
Stelling: Alle onderdelen van een dierlijke cel zitten ook in een plantaardige cel.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Doelstelling 7
Je moet de kenmerken van chromosomen kunnen noemen en de bouw van DNA kunnen beschrijven.
Slide 18 - Diapositive
celkern-chromosomen-DNA
Slide 19 - Diapositive
Waar bevindt zich dit DNA in een cel?
A
In de celkern
B
In het cytoplasma (=celplasma)
Slide 20 - Quiz
Bevat een cel in het oog 46 chromosomen?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
In het DNA vormen de basen A, C, G en T vaste paren.
Welke paren zijn dat?
A
A-G en C-T
B
A-T en C-G
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Doelstelling 8
Je moet de niveaus van de biologie kunnen noemen.
Onvoldoende
Slide 24 - Diapositive
Niveaus v/d biologie
Klein naar groot
molecuul
cel
weefsel
orgaan
orgaanstelsel
organisme
populatie
ecosysteem
biosfeer
Slide 25 - Diapositive
1: Een ecosysteem is een bepaald gebied met alle erin levende organismen. 2: De biosfeer is alles wat op de aarde voorkomt.