BvJ 1a HV: Thema 3 oefenen

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Th3: Organen en cellen

Doelstelling 1

• Je moet in de bouw van een organisme organen, organenstelsels, cellen en weefsels kunnen onderscheiden.
   
• Je moet ook weten wat orgaandonatie is.

Doelstelling 1 - definities

• Weefsel: groep van cellen van hetzelfde type.
• Orgaan: deel van een organisme met één of meer functies.
• Organenstelsel: groep van samenwerkende organen die gezamenlijk een bepaalde functie hebben.

Voorkennis: Wat zijn organen en wat zijn geen organen?

Tekening van een orgaan

Tekening van iets anders

Waar is een nier een voorbeeld van?

1. Orgaan
2. Organenstelsel
3. Weefsel

Tot welk organenstelsel behoort het hart?

Tot welk organenstelsel behoort het ruggenmerg?

Doelstelling 2

• Je moet in een afbeelding van een torso en van een dwarsdoorsnede van de romp van een mens de organen kunnen benoemen.

De organen van een vrouw

Darmen

Maag

Hart

Nieren

Hersenen

Lever

Longen

Baarmoeder

Doelstelling 3

• Je moet in afbeeldingen van organenstelsels de belangrijkste organen kunnen benoemen.

Welke onderdelen kan jij noemen van het bloedvatenstelsel?

Doelstelling 4

• Je moet van een microscoop de onderdelen kunnen noemen met hun kenmerken en functies.

Microscoop

Microscoop onderdelen

Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop

voet

Grote schroef

diafragma

tafel

objectief

tubus

Een leerling wil een preparaat bekijken bij een vergroting van 200×. Hij heeft de beschikking over oculairs die 5×, 10× en 15× vergroten en objectieven die 4×, 10× en 40× vergroten.

Welke combinatie van oculair en objectief kan hij gebruiken?

Doelstelling 5

• Je moet van cellen de delen kunnen noemen met hun kenmerken en functies

Doelstelling 6

• Je moet de verschillen tussen dierlijke en plantaardige cellen kunnen noemen

celmembraan

celwand

celkern

celplasma

bladgroenkorrel

vacuole

Welk onderdeel komt niet voor in een dierlijke cel?

1. Celwand
2. Celmembraan
3. Cytoplasma (=celplasma)
4. Celkern

Stelling: Alle onderdelen van een dierlijke cel zitten ook in een plantaardige cel.

1. Waar
2. Niet waar

Doelstelling 7

• Je moet de kenmerken van chromosomen kunnen noemen en de bouw van DNA kunnen beschrijven.

celkern-chromosomen-DNA

Waar bevindt zich dit DNA in een cel?

1. In de celkern
2. In het cytoplasma (=celplasma)

Bevat een cel in het oog 46 chromosomen?

1. Ja
2. Nee

In het DNA vormen de basen A, C, G en T vaste paren.

Welke paren zijn dat?

1. A-G en C-T
2. A-T en C-G

Doelstelling 8

• Je moet de niveaus van de biologie kunnen noemen.
  
• Onvoldoende

Niveaus v/d biologie

Klein naar groot

• molecuul
• cel
• weefsel
• orgaan
• orgaanstelsel
• organisme
• populatie
• ecosysteem
• biosfeer

1: Een ecosysteem is een bepaald gebied met alle erin levende organismen.
2: De biosfeer is alles wat op de aarde voorkomt.

1. 1 en 2 zijn juist
2. 1 is juist
3. 2 is juist
4. 1 en 2 zijn onjuist

Niveau v/d biologie

Cel

Orgaan

Organisme

Ecosysteem

Oogcel

Huid

Zeeschildpad

Zee