Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Leestekens, woordsoorten en zinsdelen.

Meewerkend voorwerp

'Hij geeft de voetbal aan Stan'

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Wat is de persoonsvorm?

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Wat is het onderwerp?

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Wat is het lijdend voorwerp?

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Noem de bepaling van plaats?

Lieke zingt vanmiddag in de woonkamer een liedje voor haar oom.

Noem de bepaling van tijd?

Leestekens

In de zin missen de leestekens. Welk antwoord is juist?

1. 'Ik ken de volgende drie Zuid-Amerikaanse landen: Peru, Brazilië en Argentinië,' zegt Pieter.
2. 'Ik ken de volgende drie Zuid-amerikaanse landen Peru, Brazilië en Argentinië,' zegt Pieter.
3. Ik ken de volgende drie Zuid-Amerikaanse landen Peru, Brazilië en Argentinië zegt Pieter.
4. 'Ik ken de volgende drie zuid-amerikaanse landen: peru, brazilië en argentinië,' zegt pieter.

Woordsoorten

'Ik ken de volgende drie Zuid-Amerikaanse landen: Peru, Brazilië en Argentinië,' zegt Pieter. 

'Ken jij er nog meer, Claudia?' vraagt Eva.

Ze antwoordt: 'Ik denk aan Chili, want daar komt mijn familie vandaan.' 

'Ik ben daar nog nooit geweest,' zegt Eva.

Het meewerkend voorwerp kun je vinden door een antwoord te geven op de volgende vraag:
....... + persoonsvorm + onderwerp + rest van de werkwoorden?

Maandag hebben wij hem thuis het nieuws gemeld.

Wat is de persoonsvorm?

Maandag hebben wij hem thuis het nieuws gemeld.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Maandag hebben wij hem thuis het nieuws gemeld.

Wat is het onderwerp?

Maandag hebben wij hem thuis het nieuws gemeld.

Wat is het lijdend voorwerp?

Maandag hebben wij hem thuis het nieuws gemeld.

Wat is het meewerkend voorwerp?

'Ik leen mijn fiets aan mijn vriend uit'.

Wat is het meewerkend voorwerp?

1. mijn fiets
2. ik
3. aan mijn vriend
4. er is geen meewerkend voorwerp

'Vader heeft voor zijn kinderen een auto gekocht'.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. Vader
2. voor zijn kinderen
3. Er is geen meewerkend voorwerp
4. een auto

'Aan Eva hebben wij een poppenhuis cadeau gegeven'.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. hebben gegeven
2. wij
3. een poppenhuis
4. Aan Eva

'Zij heeft haar zoon een fiets gegeven'.

Wat is het meewerkend voorwerp?

1. Zij
2. een fiets
3. haar zoon
4. Er is geen meewerkend voorwerp.

'De vrolijke man wijst mij de weg'.

Wat is het meewerkend voorwerp?

1. De vrolijke man
2. de weg
3. mij
4. Er is geen meewerkend voorwerp.

Oefendictee

Oefendictee + Nabespreking

essentiële

het object

het zonnestelsel

1. Hij heeft door de ruimte gezweefd.

2. Ik stuur je vandaag informatie over de expositie.

3. De wetenschapper laat ons als verrassing praten over de cyclus van de maan zien.