Leren Studeren - VERWIJSWOORDEN

leren studeren:VERWIJSWOORDEN
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
MentorlesMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

leren studeren:VERWIJSWOORDEN

Slide 1 - Diapositive


LEERDOELEN:
In deze les krijg je uitleg over verwijswoorden in een tekst.
 
Je leert: 
1)Wat verwijswoorden er zijn en je leert er een aantal.
2)Waarnaar verwijswoorden kunnen verwijzen. 
3)Met een stappenplan werken
4)Welke vragen horen bij welke verwijswoorden.


We herhalen de stappen die je doet als je een tekst gaat lezen.

Slide 2 - Diapositive

SAMEN LEZEN:
Weet je nog?
We bekijken eerst de tekst helemaal, zoals we geleerd hebben:
1) je leest de titel
2) zijn er tussenkopjes?
3) Is er een afbeelding? (plaatje, foto)
4) bedenk waar de tekst over gaat.

Slide 3 - Diapositive

DE POMODORO TECHNIEK
Francesco Cirillo was altijd snel afgeleid als hij moest werken. Francesco Cirillo heeft een truc bedacht om langer te werken. Francesco Cirillo gebruikte een kookwekker voor de truc. Francesco Cirillo zette de kookwekker steeds op 25 minuten.
Francesco Cirillo nam na elke 25 minuten 5 minuten pauze.
Francesco Cirillo nam na 4 keer een pauze van 15 tot 30 minuten.      
Wat vind je van deze tekst?

Slide 4 - Diapositive

Wat vind je van de tekst(1) over Francesco Cirillo?

Slide 5 - Carte mentale

Wat is met deze tekst (1)denk je?

Slide 6 - Carte mentale

Hoe komt dat denk je?

Slide 7 - Carte mentale

Wat kan je daar aan doen?

Slide 8 - Carte mentale

Deze les gaat over VERWIJSWOORDEN. Schrijf op wat je al weet over dit soort woorden.

Slide 9 - Question ouverte

DE POMODORO TECHNIEK (2)
Francesco Cirillo was altijd snel afgeleid als hij moest werken. Hij heeft een truc bedacht om langer te werken. De Italiaan gebruikte daarvoor  een kookwekker. Hij  zette het ding steeds op 25 minuten.
De man nam na elke 25 minuten 5 minuten pauze.
Hij nam na 4 keer een pauze van 15 tot 30 minuten.  
En wat vind je van deze tekst?

Slide 10 - Diapositive

Wat is het verschil met tussen de eerste en de tweede tekst?

Slide 11 - Carte mentale

Welke woorden zijn gebruikt in plaats van steeds zijn naam?

Slide 12 - Carte mentale

Wat zijn verwijswoorden?
Wat zijn verwijswoorden? Verwijswoorden zijn woorden als: hij, zij, het, die, er, daar en hun.
Verwijswoorden verwijzen naar iets of iemand in de tekst. Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord invullen en soms zelfs een zin.
Zonder verwijswoorden zou een tekst heel saai zijn.

Slide 13 - Diapositive

MAAK EEN FOTO MAAK EN BESPREKEN:
Tekst

Slide 14 - Diapositive

VERWIJSWOORDEN (1)
a)ik, me
- ------------------------------
b)jij, je ---------------------------------

c)hij, zich, hem------------------------
 d)zij, ze, haar--------------------------
e)het  ----------------------------------
f)wij, we, ons --------------------------
g)jullie ---------------------------------
WIJZEN NAAR:
a)-De schrijver van de tekst.
b)-Iemand in de tekst tegen wie gepraat wordt.
c)Een man of jongen in de tekst .
d)Een vrouw of meisje in de tekst.
e)Iets wat in de tekst staat .
f)De mensen die praten in de tekst.
g)Mensen in de tekst tegen wie gepraat wordt .
vraag:
WIE?

Slide 15 - Diapositive

MAAR BIJ HET

en hij
vraag je WAT

kan ook een ding zijn



De tafel= hij
het raam = het

Slide 16 - Diapositive

VERWIJSWOORDEN (2)
h)mijn-----------------------


i)jouw----------------------------

j) zijn, haar, uw------------------

k)ons/onze, jullie, hun------------


WIJST NAAR:
h) Iets van de schrijver/persoon in het verhaal.
i) Iets dat van de persoon tegen wie gepraat wordt.
j) Iets van iemand over wie gepraat wordt.
k) ook iets dat van iemand is die in de tekst voorkomt.


BEZIT
Vraag: Van WIE?

Slide 17 - Diapositive


VERWIJSWOORDEN (3)
Deze, die en dat,  EN er en daar

De aanwijzende voornaamwoorden deze, die en dat , en ook er en daar, zijn ook verwijswoorden. Ze wijzen (terug)naar iets dat in de tekst wordt genoemd. Meestal kun je dus in de zin ervoor vinden wat dat is. 
Vaag: Welke?
Vraag: Waar?
Deze, die, dat
Er , Daar

Slide 18 - Diapositive

VERWIJSWOORDEN (4)
Hierom en daarom zijn ook verwijswoorden. Zij wijzen (terug) naar een deel van een zin die al geweest is.
Je kunt ook een naam of een beschrijving als verwijzing tegen komen.
Francesco Cirillo noemen we in de vorige tekst 'De Italiaan' en ' De man'.
Hierom, Daarom
Vraag:
Waarom?
Vraag: wie of wat is dat? 

Slide 19 - Diapositive

WANNEER?
We hebben bijna alle vraagwoorden gehad, maar niet:
De verwijswoorden hierbij zijn bijvoorbeeld:
Toen, eerst, dan, daarna
VERWIJSWOORDEN (5)

Slide 20 - Diapositive

SAMEN OEFENEN
We lezen eerst de tekst helemaal, zoals we geleerd hebben:
1) ?
2) ?
3) ?
4) ?

Slide 21 - Diapositive

stappen verwijswoorden:
1) Lees de tekst.
2) Lees het verwijswoord.
3) Welke vraag/vraagwoord hoort erbij?
4) Maak de vraag af met de woorden uit de zin.
5) Zoek het antwoord in de vorige zinnen, of anders de latere zinnen.
6) Vul je antwoord in op de plaats van het verwijswoord.
7) Klopt het?

Slide 22 - Diapositive

GOED STUDEREN:
Als je jouw tijd goed wilt gebruiken, dan moet je niet steeds iets anders gaan doen als je moet leren. 
Daarom heeft Francisco Cirillo de Pomodoro methode uitgevonden. Daar heb je net al over gelezen.
Waarom heeft zijn methode nu zo'n gekke naam?
Dat zit zo:
Hij gebruikte steeds een kookwekker om voor 25 minuten werktijd,  en de pauze. Zolang het ding niet afging was de tijd om te werken nog niet voorbij, of mocht hij nog even pauze houden. Het had de vorm van een tomaat. En dat is in het Italiaans POMODORO.

Slide 23 - Diapositive

GOED STUDEREN:

Als je jouw studietijd goed wilt gebruiken, dan moet je niet steeds iets anders gaan doen op dat moment. 
Daarom heeft Francisco Cirillo de Pomodoro methode uitgevonden. 
Verwijswoord:

Je

Jouw


Je

Op dat moment


Daarom
Verwijst naar:
Jij

Studietijd van jou

Jij

Jouw studietijd

Je wilt jouw studietijd goed gebruiken

Vraag:

Wie?

Van wie?


Wie?

Wanneer?


Waarom?

Slide 24 - Diapositive

Als je jouw tijd goed wilt gebruiken, dan moet je niet steeds iets anders gaan doen als je moet leren. 
Daarom heeft Francisco Cirillo de Pomodoro methode uitgevonden. Daar heb je net al over gelezen.

verwijswoord:









Daar

Vraag:









.............?
Verwijst naar:








...........?

Slide 25 - Diapositive

Als je jouw tijd goed wilt gebruiken, dan moet je niet steeds iets anders gaan doen als je moet leren. 
Daarom heeft Francisco Cirillo de Pomodoro methode uitgevonden. Daar heb je net al over gelezen.

verwijswoord:









Daar

Vraag:









.............?Waar
Verwijst naar:








...........?Over de Pomodoro-methode

Slide 26 - Diapositive

GOED STUDEREN:
Als je jouw tijd goed wilt gebruiken, dan moet je niet steeds iets anders gaan doen als je moet leren. 
Daarom heeft Francisco Cirillo de Pomodoro methode uitgevonden. Daar heb je net al over gelezen.
Waarom heeft zijn methode nu zo'n gekke naam?
Dat zit zo:
Hij gebruikte steeds een kookwekker voor 25 minuten werktijd en de pauze. Zolang het ding niet afging was de tijd om te werken nog niet voorbij, of mocht hij nog even pauze houden.Het had de vorm van een tomaat. En dat is in het Italiaans POMODORO.
verder oefenen
Van wie?
Welke?
Hoe zit dat?
Welk ding?
Wat?
Wat?

Slide 27 - Diapositive

Even zelf en samen oefenen

Slide 28 - Diapositive

De pomodoro methode helpt om je studiemoment goed te gebruiken. HIJ werkt goed als je snel afgeleid bent.
HIJ =
A
Jouw studiemoment
B
De pomodoromethode

Slide 29 - Quiz

Je stelt jouw wekker steeds in op 25 minuten. HIJ hoeft niet speciaal de vorm van een tomaat te hebben!
HIJ =
A
De tomaat
B
De wekker

Slide 30 - Quiz

Als de 25 minuten voorbij zijn heb je 5 minuten pauze. In DEZE TIJD doe je iets dat jouw hersenen nieuwe energie geeft.
DEZE TIJD= ( er zijn 2 antwoorden goed)
A
25 minuten
B
5 minuten
C
de pauze

Slide 31 - Quiz

Dus tijdens de pauze ga je niet weer op een scherm kijken, lezen, of schrijven, want DAT is wat je aldoor al deed.
DAT =
A
de pauze
B
jij
C
kijken, lezen, schrijven

Slide 32 - Quiz

Je kunt beter iets doen met beweging. DAT verplaatst de energie van je hoofd naar je lijf. En dat maakt dat jouw hoofd weer helder kan worden.

Wat wordt bedoeld met DAT?
Welke vraag heb je gesteld?

Slide 33 - Question ouverte

Je pauze duurt maar 5 minuten, dus je kunt HEM niet gebruiken voor een potje voetbal.

HEM =
Welke vraag heb je gesteld?

Slide 34 - Question ouverte

Je pauze duurt maar 5 minuten, dus je kunt HEM niet gebruiken voor een potje voetbal.
Je kunt DAN beter bijvoorbeeld buikspieroefeningen doen, of touwtje springen.

Slide 35 - Question ouverte

en nu alleen oefenen

Slide 36 - Diapositive

1)Lees de tekst 'Aan de wandel'
Doe dat volgens het stappenplan 'Lezen'.

Onderstreep de verwijswoorden. Of schrijf ze op een blaadje.

Je krijgt hier 30 minuten de tijd voor.


Dan gaan we de verwijswoorden samen bekijken.

Slide 37 - Diapositive

2) 
Schrijf de verwijswoorden op en schrijf daarachter de vraag die je gebruikt EN waarnaar het woord verwijst.

Lever dit de volgende les in
Dit is dus het huiswerk!

Slide 38 - Diapositive

Nog even de leerdoelen:
Je leert:
1)Wat verwijswoorden er zijn en je leert er een aantal.
2)Waarnaar verwijswoorden kunnen verwijzen.
3)Met een stappenplan werken
4)Welke vragen horen bij welke verwijswoorden.

Bedenk 1/2 minuut wat je al weet en wat je nog beter wilt leren.

Slide 39 - Diapositive

Ben je tevreden over wat je hebt geleerd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Sondage

Wat wil je nog beter leren?

Slide 41 - Question ouverte

Slide 42 - Vidéo