Lesson four

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

• Taking the register
• Learning goals
• Newsround
• What do you need?
• Homework check
  
• Let's get down to work (exercises)
• Exit ticket
• Homework

• Informatievaardigheden: Je kunt de benodigde informatie verzamelen en daaruit selecteren om een vraag te beantwoorden of een probleem op te lossen.
• A2.5: Je kunt je een indruk vormen van de belangrijkste inhoud in een feitelijk nieuwsbericht op televisie (kijken).  
  
• A2.5: Je kunt de wezenlijke informatie verstaan en onderscheiden in korte opgenomen passages over voorspelbare alledaagse zaken (luisteren).

Play >

iPad      workbook     notebook     pen          airpods

                       A                              and pencil

Do: Exercise 25, page 66, workbook A  

         

In je schrift

Exercise 25, page 66

1. Hi Romy.
2. Hello Jack. How are you?
3. I've got two tickets for The Potato Heads. 
4. Would you like to come with me?
5. I love The Potato Heads.
6. It's on Saturday, April the sixth, at half past eight.
   
7. Can you come?
8. I'd love to. Thank you for inviting me. 
9. How are you going to get there?
   
10. Let's go by bike.
11. Do you want to go by car?
    
12. My dad can take us and pick us up.
    
13. Can you pick me up at half past seven?
14. I'm happy that your dad can take us.
    

ordinals

dates

telling the time

can <> can't

much <> many

vocabulary

M1D

phrases

have got

ordinals

ordinals

rangtelwoorden

• om volgorde aan te geven
• om aan te geven op welke plaats iemand of iets staat
  

• meestal getal+th
• zevende = seventh (7th)
• tiende = tenth (10th)
• vierentwintigste = twenty-fourth (24th)
  

• vijfde = fifth (5th)
  
• achtste = eighth (8th)
  
• negende = ninth (9th)
  
• twaalfde = twelfth (12th)
  

• eerste = first (1st)
  
• tweede = second (2nd)
• derde = third (3rd)
  

• bij tientallen vanaf 20 > -y = -ieth
• twintigste = twentieth (20th)
  
• zestigste = sixtieth (60th)
• etc.
  

dates

dates

data

                                          

• om te weten wanneer iets is
• om een datum aan te geven

                  

• Monday
• Tuesday
• Wednesday
• Thursday

• Friday
• Saturday
• Sunday

                           

• January
• February
• March
• April

• May
• June
• Juli
• August

• September
• October
• November
• December

• ALTIJD HOOFDLETTERS
  

                             

• dag + nummer (rangtelwoord) + maand
• Monday the twenty-first of March

                       

• dag + maand + nummer (rangtelwoord) 
• Monday March the twenty-first

telling the time

telling the time

klokkijken

• om aan te geven hoe laat het is
  

• Het Engelse kloktijden hebben twee vormen:
• past (over)
• to (voor)
  

•                        past:

• van 1 minuut over het uur
• tot 1 minuut voor het halfuur
  

•                         to:

• van 1 minuut over het halfuur
• tot 1 minuut voor het uur
  

                           

• Hele uren  = ... o'clock
• 3 uur (15:00) = Three o'clock
  
• Halve uren = half  ...
• Half 2 (01:30) = Half past one
• kwart ... = quarter ...
• kwart voor 3 (14:45) = quarter to three
• om = at 
• Om 5 over 8 (08:05) = At five past eight

telling the time

klokkijken

• om aan te geven hoe laat het is
  

• Het Engelse kloktijden hebben twee vormen:
• past (over)
• to (voor)
  

•                        past:

• van 1 minuut over het uur
• tot 1 minuut voor het halfuur
  

•                         to:

• van 1 minuut over het halfuur
• tot 1 minuut voor het uur
  

                           

• Hele uren  = ... o'clock
• 3 uur (15:00) = Three o'clock
  
• Halve uren = half  ...
• Half 2 (01:30) = Half past one
• kwart ... = quarter ...
• kwart voor 3 (14:45) = quarter to three
• om = at 
• Om 5 over 8 (08:05) = At five past eight

can <> can't

can <> can't

(niet) kunnen

• om aan te geven dat je iets kan
• om aan te geven dat je iets niet kunt

• can
• can't

• wel kunnen
• I can speak five languages.
• They can sing beautifully.

• niet kunnen
• She can't swim.
• We can't come to your party.

• can en can't worden altijd gevolgd door het hele werkwoord
• can't voluit geschreven = cannot

can <> can't

(niet) kunnen

• om aan te geven dat je iets kan
• om aan te geven dat je iets niet kunt

• can
• can't

• wel kunnen
• I can speak five languages.
• They can sing beautifully.

• niet kunnen
• She can't swim.
• We can't come to your party.

• can en can't worden altijd gevolgd door het hele werkwoord
• can't voluit geschreven = cannot

Do: Exercise 21, page 62+63, workbook A  

         

In je schrift

Exercise 21, page 62+63

1

2

3

4

5

6

7

Do: Exercise 29, page 69, workbook A  

         

In je boek

Exercise 29, page 69

• band – band
  
• tickets – kaartjes
  
• ringing – overgaan van de telefoon
  
• right – goed
  
• concert – concert
  
• good luck – succes
  
• on the air – live op de radio
  
• question - vraag

Listen: The winner takes it all 

Do: Exercise 30, page 70, workbook A

     

In je boek

Exercise 30, page 70

1. false
   
2. true
   
3. true
   
4. true
   
5. true

Listen: The winner takes it all 

Do: Exercise 31, page 71, workbook A

     

In je boek

Exercise 31, page 71

1. op 14 januari
   
2. 070–cool of 070–7338
   
3. om twee uur 's middags
   
4. april

vocabulary 2.3

Do: Exercise 32+33, page 70+71, workbook A  

         

In je boek

Exercise 32, page 70

1. cup
   
2. phone
   
3. phone
   
4. cup
   
5. cup
   
6. phone
   
7. cup
   
8. phone
   
9. phone

Exercise 33, page 71

1. iedereen – everyone
   
2. winnaar – winner
   
3. iedere, elke – every
   
4. antwoord –answer
   
5. moeilijk – hard
   
6. geloven – believe
   
7. ontmoeten – meet

• Sentence: I can’t believe it!
  
• Meaning: Ik kan het niet geloven!

Watch: The interview

Do: Exercise 34+35, page 71+72, Workbook A

In je boek

Play

Exercise 34, page 71+72

1. Behind the camera. 
2. Omdat hij 13 jaar oud was toen hij op InstaFamous begon.  
3. Ze vraagt of hij ooit live gaat optreden.
4. 200 miljoen volgers.De moeder van Thirteen.

Exercise 35, page 72

1. true
2. false
3. true
4. false

Ik vind kijk- en luistervaardigheid ...

... makkelijk

... lastig

... moeilijk

Watch:

Video much and many

Study: 

  - Vocabulary 2.1 t/m 2.3, page 140+141, Workbook A

  - Phrases Writing, page 142, Workbook A

  - Grammar

     - ordinal numbers (first, second, etc.)

     - days and months

     - dates

     - can / can't

     - telling the time

Thanks for your attention

      Wait for            Push your chair         Throw away

      the bell             under the table            your litter

Thanks for your attention

Please disinfect your table

How to write an email

How to write an email

From: eigen e-mail adres

To: e-mail adres ontvanger

Subject: waar gaat de mail over?

>

Aanhef > groet de ontvanger (Hi, Hello, Dear ..., etc.)

>

Bericht (let op het gebruik van HOOFDLETTERS, leestekens en alinea's) ......................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

......................................................................................................................................................

>

Afsluiting > sluit de e-mail netjes af (Bye, Cheers, See you soon, etc.)

Eigen naam

Assignment

Je bent door je leraar gekoppeld aan een leerling in het buitenland voor een e-mail project. 

Vandaag ga je de eerste e-mail sturen.

Stel jezelf voor en vertel iets over jezelf en je school. Gebruik 20 tot 30 woorden. Vergeet niet om de mail netjes af te sluiten.