Met of zonder -n

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Spelling

Met of zonder -n

De twee jongens pakten beide/beiden een koekje van de schaal.

1. beide
2. beiden

De twee waterschappen gingen zich beide/beiden meer toeleggen op faunabeheer.

1. beide
2. beiden

Ik hoorde beide/beiden zangers het lied zingen.

1. beide
2. beiden

De coureur en zijn motor belandden beide/beiden in de grindbak.

1. beide
2. beiden

De hoogbegaafde/hoogbegaafden moest een speciale test afnemen.

1. hoogbegaafde
2. hoogbegaafden

De feestende/feestenden gingen door tot in de vroege uurtjes.

1. feestende
2. feestenden

Enkele/enkelen van de kippen hebben een ei gelegd.

1. enkele
2. enkelen

De meeste/meesten maakten de toets goed.

1. meeste
2. meesten

Sommige vrienden waren het cadeau vergeten, maar de meeste/meesten hadden al bijgelegd.

1. meeste
2. meesten

Tientalle/tientallen jongeren gingen staken voor het milieu.

1. tientalle
2. tientallen

Ik heb een prachtige armband gekregen voor mijn verjaardag; een hele dure goude/gouden.

1. goude
2. gouden