HNE Duits H2: K5.2 u K5.3

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute:
Mittwoch 17. Mai 2023
Woche 20 - Frühling 
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute:
Mittwoch 17. Mai 2023
Woche 20 - Frühling 

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
  • Lesen/Hören Übung 4-6, S. 75
  • Grammatik B
  • Was ist dein Lieblings.... >> Umfrage
  • Wörterbuch

NB toetsweek: leestoets, kijk of je een woordenboek kunt regelen (wil je Duits kiezen, koop er dan een!)
timer
1:00

Slide 2 - Diapositive

Grammatik B (S. 69)
  • Voorzetsels 4e naamval + meewerkend vw: DOFEGUB
  • NIEUW: voorzetsels 3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von zu (ik ben aan vakantie toe ...)
  • ook nieuw de persoonlijk voornaamwoorden met de derde naamval (staan op roze kaart)

Slide 3 - Diapositive

Grammatik B (S. 69)
1e
onderwerp
ich 
du
er
es
sie
wir
ihr
sie
Sie
3e
meewerkend vw
mir
dir
ihm
ihm
ihr
uns
euch
ihnen
Ihnen
4e
lijdend vw
mich
dich
ihn
es
sie
wir
euch
sie
Sie

Slide 4 - Diapositive

Wir üben jetzt ... (Hausaufgaben)
Übung 10, S. 69: vertaal de voorzetsels en persoonlijk voornaamwoorden.
Übung 11, S. 70: vul het juiste persoonlijk voornaamwoord in. 
Übung 12, S. 70: Kies of je de eerste of derde naamval van het persoonlijk voornaamwoord invullen
timer
5:00

Slide 5 - Diapositive

Was ist dein Lieblings...
Ga op zoek naar degene van wie jij de Steckbrief hebt gekregen. Stel vragen als?
Was ist dein Lieblingsband / Lieblingsserie  / Lieblingsmusik usw.. 
timer
3:00

Slide 6 - Diapositive

Version A - Teil 1
1. team
2. achter
3. eindexamen
4. brutaal
5. hoewel
6. kampioen
7. een spreekbeurt houden
8. vermoeiend
9. doelpunt
10. toegang
11. het bord
12. uitslag
13. hulp
14. voor elkaar krijgen, lukken
15. proefwerk
Version B - Teil 1
1. kampioen
2. team
3. achter
4. voor elkaar krijgen, lukken
5. eindexamen
6. brutaal
7. hoewel
8. hulp
9. een spreekbeurt houden
10. vermoeiend
11. het doelpunt
12. uitslag
13. hulp
14. uitslag
15. proefwerk

Slide 7 - Diapositive

Version A- Teil 1b
1. ins Fitnessstudio gehen
2. tanzen
3. Erdkunde
4. Mathe(matik)
5. Sport
6. Gymnastik machen
7. joggen
8. Ski fahren
9. Chemie
10. Spanisch
Version B - Teil 1b
1. joggen
2. ins Fitnesstudio gehen
3. tanzen
4. Erkunde
5. Mathe(matik)
6. Sport
7. Ski fahren
8. Chemie
9. Spanisch
10. Gymnastik machen

Versie A A= Versie B B
1. einen / 2. der / 3. ein
4. einem / 5. das / 6. keine
Versie A B = Versie B  A
1. mich / 2. er / 3. uns
4. sie / 5/ euch/ 6. ihn
Versie A C
1. Ihre / 2. Mein / 3. deine 
/ 4. ihrem / 5. seinen
Versie B C
1. Mein / 2. deine / 3. ihrem 
/ 4. Ihre / 5. seinen
Versie B: 1 klinker verandering in tijd
2. isst / 3. liest / 4. gehst / 5. fällt / 6. sprichst / 7. lacht / 8. schlaft
Versie B: 1 klinkerverandering in tijd
2. liest / 3. gehst / 4. sprichst / 5. lacht / 6. schlaft / 7. fällt / 8. isst.
A: 1: du / Sie / Sie / Sie / du
B: Sie / du / Sie / Sie / du

Slide 8 - Diapositive

Het gebruik van een woordenboek

Slide 9 - Diapositive

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 12 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 13 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 14 - Quiz

4. Welke van de volgende woorden is GEEN signaalwoord?
A
oder
B
doch
C
aber
D
mit

Slide 15 - Quiz

Signaalwoorden

Een signaalwoord is een verbindingswoord.

Slide 16 - Diapositive

Wat is de vertaling van de volgende signaalwoorden?

Slide 17 - Diapositive

6. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 18 - Quiz

7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 19 - Quiz

8. zum Beispiel

Slide 20 - Question ouverte

9. aber

Slide 21 - Question ouverte

10. weil

Slide 22 - Question ouverte

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 23 - Diapositive

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 24 - Diapositive

11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 25 - Quiz

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 26 - Quiz

15. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 27 - Question ouverte

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 28 - Diapositive

Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.

Slide 29 - Diapositive

16. Ausland
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 30 - Question ouverte

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 31 - Diapositive

17. Verwaltung
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 32 - Question ouverte

18. Parkschein
Welk lidwoord staat ervoor?

Slide 33 - Question ouverte

19. Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 34 - Question ouverte

21. Berufswechsel

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Vidéo

De belangrijkste strategie vooraf:

Slide 37 - Diapositive

Hausaufgaben
Lernen: Wörter bis zum Lektion 3 
Machen L2: Übung 6 (S. 67) und
Übung 10 bis 12 (S. 69-70)

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive