1KM L27 H1 Taalverzorging

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Welkom! 

Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.

• Leesboek
• Nieuw Nederlands lesboek
• Schrift
• Pen

Wat gaan we doen?

• Dagopening
• Lesdoelen
• Mededelingen: let op de taalfout!
• Lezen
• Huiswerk bespreken
• Samenvatting
• Pauze
• Quizlet Live
• Zelfstandig leren
• Huiswerk
• Evaluatie les

Lesdoelen

• Ik weet de betekenis van alle woorden uit de paragraaf.
• Ik kan de ik-vorm van werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen.
• Ik kan woorden met ei en ij goed spellen.
• Ik weet wat ik moet leren voor de toets.

Mededelingen

Wat moet ik weten?

Lezen in stilte

Nakijken huiswerk

• Opdracht 1 t/m 3 en 5 op blz. 58/59

Opdracht 1

1. koop – ik koop

2. maaien – ik maai

3. zingen – ik zing

4. rekenen – ik reken

5. kijken – ik kijk

6. betalen – ik betaal

7. spelen – ik speel

8. belasten – ik belast

9. worden – ik word

Opdracht 2

1. pakken – ik pak

2. lezen – ik lees

3. graven – ik graaf

4. tillen – ik til

5. rammen – ik ram

6. letten – ik let

7. leven – ik leef

8. blazen – ik blaas

9. zitten – ik zit

Opdracht 3

1. moet: moeten – ik moet

2. heeft: hebben – ik heb

3. staat: staan – ik sta

4. wordt: worden – ik word

5. genoemd: noemen – ik noem

6. ontwierp: ontwerpen – ik ontwerp

7. maakte: maken – ik maak

8. plaatste: plaatsen – ik plaats

9. zie: zien – ik zie

10. vergelijken: vergelijken – ik vergelijk

Opdracht 5

1. eindelijk, dijk 

2. hoeveelheid, aardbeien.

3. dreigende, drijven 

4. twijfel, seizoen 

5. feit.

6. bladzijde

Synoniemen

Twee woorden betekenen hetzelfde of bijna hetzelfde.

Ken je de betekenis van het woord niet? Bekijk of er in de zin een synoniem staat.
Staat het synoniem niet in dezelfde zin? Lees dan ook de vorige en volgende zin of alinea. 

Woordsoorten

• Woorden kun je indelen in woordsoorten
• Wat zijn woordsoorten? 

Werkwoorden

• In een zin staat minstens één werkwoord
• Er zijn ook zinnen met, meerdere werkwoorden
• Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt
• Een werkwoord kun je vervoegen

De-woorden en het-woorden

• Meestal weet je of het een de-woord of het-woord is
• Als je het niet zeker weet kun je het opzoeken in een woordenboek of in een woordenlijst op internet

- prin*ter de; (m) -s

- on*der*zoek het; (o) - en

Deze, die, dit, dat

• Voor een de-woord gebruik je deze en die
• Voor een het-woord gebruik je dit en dat 

Hoofdletters

• Aan het begin van de zin
• Bij namen
• NIET bij maanden, dagen en windstreken

Leestekens

• Een punt bij gewone zinnen
• Na een vraag een vraagteken
• Extra nadruk geef je met een uitroepteken

Betekenis zoeken

• Zoek de betekenis in de tekst 

1. Tussen haakjes of tussen komma's
2. Zoek de betekenis in de volgende zin
3. Zoek de betekenis in de vorige zin

Persoonsvorm (pv)

• Tijdproef
  Ik ga iedere dag vrolijk naar school.
  Ik ging iedere dag vrolijk naar school.
  
• Vraagproef
  Ik ga iedere dag vrolijk naar school.
  Ga ik iedere dag vrolijk naar school?

Laatste letter: -t of -d

• Je hoort een -t, maar soms gebruik je een -d
• Wit of rood
• Is het woord géén persoonsvorm?
  
• Gebruik de verlengproef
• Zet er -en, -e of -eren achter

Ik-vorm van een ww

• Tegenwoordige tijd (tt) achter ik
• Eindigt nooit op een v of z
• Eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers

Pauze

Zelfstandig werken

Maak: 
Een samenvatting van de leerstof 

OF
De opdrachten met sterretjes
OF 
Een opdracht opnieuw
OF
Extra opdrachten vanaf blz. 220
Heb je een vraag?  Steek je vinger op!

Rustig samenwerken

Maak:

Een samenvatting van de leerstof

OF

De opdrachten met sterretjes

OF

Een opdracht opnieuw

OF

Extra opdrachten vanaf blz. 220

Heb je een vraag? Steek je vinger op!

Huiswerk

Datum:


Maken:

Toets: 25 november

Woordenschat & taalverzorging H1 en H2.

Leren:

Alle groene theorieblokken

De woorden uit de paragrafen (als er woorden tussen staan die je niet begrijpt, leer deze woorden dan)

Kijk verder je huiswerk nog een keer goed door, waar had je moeite mee? Probeer nog verder te oefenen met de extra opgaven (met sterretje) in iedere paragraaf.

Je mag een woordenboek bij de toets houden!

Lesdoelen

• Ik weet de betekenis van alle woorden uit de paragraaf.
• Ik kan de ik-vorm van werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen.
• Ik kan woorden met ei en ij goed spellen.
• Ik weet wat ik moet leren voor de toets

Evaluatie

• Wat heb je geleerd deze les?
• Wat ging er goed?
• Wat kan beter?