- Je weet wat de brutowinst is en hoe je die berekent
- Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten
- Je weet wat de nettowinst is en hoe je die berekent
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Winst of verlies
- Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is
- Je weet wat de brutowinst is en hoe je die berekent
- Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten
- Je weet wat de nettowinst is en hoe je die berekent
Slide 1 - Diapositive
Winst of verlies
- Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is
- Je weet wat de brutowinst is en hoe je die berekent
- Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten
- Je weet wat de nettowinst is en hoe je die berekent
Slide 2 - Diapositive
Inkoopwaarde
Alles wat jij bij de supermarkt koopt, heeft de Supermarkt ingekocht bij de groothandel of fabriek.
het bedrag dat de supermarkt voor de producten heeft betaald, noem je INKOOPWAARDE
Slide 3 - Diapositive
Brutowinst
BRUTOWINST = OMZET - INKOOPWAARDE
(omzet = het geld dat je van je klanten ontvangt,
ook wel de verkoopopbrengst)
Slide 4 - Diapositive
Bedrijfskosten
Alle kosten om een bedrijf te laten functioneren
bijvoorbeeld kosten voor
Huur, salarissen, elektriciteit, reclame
Slide 5 - Diapositive
Mooie Mario heeft een omzet van € 25.000. De inkoopwaarde is € 14.000 en de bedrijfskosten bedragen € 8.000. Wat is zijn nettoresultaat (berekening!)
Slide 6 - Question ouverte
Wat gebeurt er met het nettoresultaat als een bedrijf de producten goedkoper inkoopt
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk
Slide 7 - Quiz
Lange Leen heeft een omzet van € 35.000. De inkoopwaarde is € 19.000 en de bedrijfskosten bedragen € 10.500. Bereken de brutowinst EN het nettoresultaat
Slide 8 - Question ouverte
Wat zijn geen bedrijfskosten
A
salarissen
B
Huur
C
inkoopwaarde
D
verzekeringskosten
Slide 9 - Quiz
Joost heeft een sportwinkel. De omzet is € 14.250. en de brutowinst € 3.450. Bereken de inkoopwaarde
Slide 10 - Question ouverte
Wat gebeurt er met het nettoresultaat als de salarissen stijgen
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk
Slide 11 - Quiz
In welke maand was er verlies?
A
Maart
B
April
C
Mei
Slide 12 - Quiz
warenhuis Het wespennest zag de brutowinst stijgen, maar de nettowinst dalen. Wat kan een oorzaak zijn
A
Er kwamen minder klanten
B
De onderneming had een succesvolle uitverkoop
C
de personeelskosten en energiekosten zijn gestegen