4.2 Bacteriën, virussen en schimmels

Herhaling vorige les (BS 4.1)
Eindexamenvraag Havo 2012
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling vorige les (BS 4.1)
Eindexamenvraag Havo 2012

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

4.2 Bacteriën, virussen en schimmels

Slide 3 - Diapositive

Voorkennisvragen

Panthera tigris, Panthera leo, Passer montanus, Passer domesticus, Vanellus vanelli
1. Hoeveel verschillende geslachten worden hier genoemd en hoeveel verschillende soorten?
2. Noem 1 verschil tussen de eukaryoten en de prokaryoten
3. In welk rijk zijn alle organismen autotroof?
4. Een cel bevat geen celwand. Onder welk rijk valt deze cel?

timer
3:00

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Belangrijke begrippen!

Eukaryoot - Prokaryoot
Organische stof - Anorganische stof
Autotroof - Heterotroof 
Aeroob - Anaeroob
 

Slide 6 - Diapositive

Lesdoel:
Je kunt bacteriën, virussen en schimmels van elkaar onderscheiden.
Je kunt beschrijven hoe bacteriën, virussen en schimmels voortplanten.

Slide 7 - Diapositive

Binaire naamgeving

De wetenschappelijke naamgeving van soorten bestaat uit: 
Geslachtsnaam + soortnaam

Bijvoorbeeld: 
  • Loxodonta africana (Afrikaanse olifant)
  • Vulpes zerda (woestijnvos)

Slide 8 - Diapositive

Toevoeging op de wetenschappelijke naamgeving
Homo sapiens sapiens
Homo sapiens neanderthalis

De regels:
  • Geslachtsnaam eerst, met hoofdletter
  • Soortnaam geen hoofdletter
  • derde woord: ondersoort. 

2 ondersoorten behoren wel tot dezelfde soort!

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Genetische variatie in bacteriën



Prokaryoten delen ongeslachtelijk, waardoor genetische variatie alleen kan ontstaan door mutaties of door uitwisseling van genen met soortgenoten.

Slide 18 - Diapositive

Schimmel
Celkenmerken
Schimmels hebben een celkern
Ze hebben ook een celwand
Ze hebben geen bladgroenkorrels
Ze zijn heterotroof.
Ze zijn belangrijk voor de afbraak van organische stoffen in de natuur.

Slide 19 - Diapositive

Voortplanting bij schimmels
Gisten (1-cellige schimmels) planten zicht voort
door knopvorming.
 

Meercellige schimmels maken sporen.

Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden
van schimmeldraden (hyfen), die omhoog steken vanuit het voedsel.

Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur 
waar de sporen in zitten, de paddenstoel.


Slide 20 - Diapositive

Nuttige schimmels


Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen (gist)

Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4

Slide 21 - Diapositive

Ontdekking penicilline
Alexander Flemings ontdekking van penicilline is één voorbeeld van een toevallige ontdekking.

Die vond in 1928 plaats toen hij een petrischaaltje met bacteriën en een beetje schimmel op zijn laboratoriumtafel liet staan terwijl hij twee weken met vakantie ging. 

Hij kwam thuis en zag dat dáár waar de schimmel zat, de bacteriën dood waren. De schimmel (de penseelschimmel / Penicillinium)  gaf een stofje af dat de bacteriën doodde.  
Flemming gaf dat stofje de naam penicilinne. 

Hij had een antibioticum ontdekt!
In de vorige eeuw stierven veel mensen doordat ze ontstekingen hadden die door bacteriën veroorzaakt werden. 
Doordat Fleming de penicilline ontdekte, kunnen nu veel ziekten die door bacteriën worden veroorzaakt, worden genezen

Slide 22 - Diapositive

Kleine lesafsluiter

Slide 23 - Diapositive

Wat is het belangrijkste verschil tussen een prokaryotische cel en een eukaryotische cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Voortplanting
D
Grootte

Slide 24 - Quiz

Welke celorganellen zijn uitsluitend aanwezig in eukaryotische cellen?
A
Ribosomen
B
Cytoplasma
C
Mitochondriën
D
Celmembranen

Slide 25 - Quiz

Welke uitspraak over virussen is correct?
A
Eigen stofwisseling
B
Hebben celkern
C
Gastheer nodig voor reproductie
D
Bevatten DNA en RNA

Slide 26 - Quiz

Wat wordt bedoeld met genetische modificatie?
A
Natuurlijke selectie van eigenschappen
B
Het kruisen van verschillende soorten
C
Aanpassing van het DNA van een organisme
D
Veranderen van omgevingsfactoren

Slide 27 - Quiz

Hoe planten de meeste bacteriën zich voort?
A
Sporenvorming
B
Meiose
C
Deling
D
Seksuele voortplanting

Slide 28 - Quiz

Wat was het organisme dat Alexander Fleming gebruikte om penicilline te ontdekken?
A
E. coli
B
S. aureus
C
Saccharomyces cerevisiae
D
Penicillium

Slide 29 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
Maak opdracht 14 t/m 25



Slide 30 - Diapositive