Thema 4 Evolutie: 4.2 Bacteriën, virussen en schimmels
WAT
* lezen 4.2, maken + nakijken
opdr. 14-25
** testjezelf 4.2 ** groene context opgaven 10-13
*** groene contextopgaven 26-28
HOE
individueel
in stilte
HULP NODIG
kijk in de tekst in je basisstof
schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
vinger omhoog zodra docent langs je tafeltje loopt
actie - IN STILTE
timer
15:00
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
WAT
* lezen 4.2, maken + nakijken
opdr. 14-25
** testjezelf 4.2 ** groene context opgaven 10-13
*** groene contextopgaven 26-28
HOE
individueel
in stilte
HULP NODIG
kijk in de tekst in je basisstof
schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
vinger omhoog zodra docent langs je tafeltje loopt
actie - IN STILTE
timer
15:00
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Organisch of anorganisch
A
Organisch
B
Anorganisch
Slide 3 - Quiz
Wat is organische stof
A
glucose
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten
Slide 4 - Quiz
Organische stoffen zijn
A
energierijk
B
energiearm
Slide 5 - Quiz
Wat is geen organische stof?
A
C6H12O6
B
H2O
C
C18H32O2
D
C2H5NO2
Slide 6 - Quiz
Bacterie
Schimmel
Eukaryoot
Prokaryoot
Slide 7 - Question de remorquage
Prokaryoot
Eukaryoot
Hele kleine organismen
Grote en kleine organisme
Heeft een celkern
Heeft GEEN celkern
Slide 8 - Question de remorquage
Sleep 1 geel kenmerk naar één van de twee groepen
Sleep vervolgens de domeinen en rijken naar de juiste plek
1
2
1
2
Prokaryoot
eukaryoot
Celkern
geen celkern
Bacteriën
Archeae
Eukaroyten
Dieren
Schimmel
Planten
Slide 9 - Question de remorquage
Zet de juiste definities bij de begrippen
Organismen met celkern
Organismen zonder celkern
Kan zelf organische stoffen maken uit anorganische
Organische stoffen als voedselbron
Autotroof
Heterotroof
Prokaryoot
Eukaryoot
Slide 10 - Question de remorquage
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
De 4 rijken
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Vidéo
Schimmel
Celkenmerken
Schimmels hebben een celkern.
Ze hebben ook een celwand.
Ze hebben geen bladgroenkorrels.
Ze zijn heterotroof.
Ze zijn belangrijk voor de afbraak van organische stoffen in de natuur.
Slide 23 - Diapositive
Voortplanting bij schimmels
Gist = eencellige schimmel
planten zicht voort door knopvorming.
Meercellige schimmels maken sporen
Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden van
schimmeldraden (hyfen), die omhoog steken vanuit het voedsel.
Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur
waar de sporen in zitten, de paddenstoel.
Slide 24 - Diapositive
Nuttige schimmels
Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen.
Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4
Slide 25 - Diapositive
Ontdekking penicilline
Alexander Flemings ontdekking van penicilline is één voorbeeld van een toevallige ontdekking.
Die vond in 1928 plaats toen hij een petrischaaltje met bacteriën en een beetje schimmel op zijn laboratoriumtafel liet staan terwijl hij twee weken met vakantie ging.
Hij kwam thuis en zag dat dáár waar de schimmel zat, de bacteriën dood waren. De schimmel (de penseelschimmel / Penicillinium) gaf een stofje af dat de bacteriën doodde.
Flemming gaf dat stofje de naam penicilinne.
Hij had een antibioticum ontdekt!
In de vorige eeuw stierven veel mensen doordat ze ontstekingen hadden die door bacteriën veroorzaakt werden.
Doordat Fleming de penicilline ontdekte, kunnen nu veel ziekten die door bacteriën worden veroorzaakt, worden genezen
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Wat is het belangrijkste verschil tussen een prokaryotische cel en een eukaryotische cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Voortplanting
D
Grootte
Slide 28 - Quiz
Welke celorganellen zijn uitsluitend aanwezig in eukaryotische cellen?
A
Ribosomen
B
Cytoplasma
C
Mitochondriën
D
Celmembranen
Slide 29 - Quiz
Welke uitspraak over virussen is correct?
A
Eigen stofwisseling
B
Hebben celkern
C
Gastheer nodig voor reproductie
D
Bevatten DNA of RNA
Slide 30 - Quiz
Wat wordt bedoeld met genetische modificatie?
A
Natuurlijke selectie van eigenschappen
B
Het kruisen van verschillende soorten
C
Aanpassing van het DNA van een organisme
D
Veranderen van omgevingsfactoren
Slide 31 - Quiz
Hoe planten de meeste bacteriën zich voort?
A
Sporenvorming
B
Meiose
C
Deling
D
Seksuele voortplanting
Slide 32 - Quiz
Wat zijn hyfen in de context van schimmels?
A
Reproductieve structuren
B
Een netwerk van schimmeldraden
C
Een type spore
D
De celkern van een schimmelcel
Slide 33 - Quiz
Wat was het organisme dat Alexander Fleming gebruikte om penicilline te ontdekken?
A
E. coli
B
S. aureus
C
Saccharomyces cerevisiae
D
Penicillium
Slide 34 - Quiz
Wat is autotroof en heterotroof?
A
autotroof: gebruikt CO2 en stoot het niet uit
heterotroof: verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
B
autotroof: kan uit organische stoffen energie halen
heterotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
C
autotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken (zelf energie produceren)
heterotroof: kan dat niet (niet zelf energie produceren)
D
autotroof: heeft geen zuurstof nodig
heterotroof: heeft wel zuurstof nodig