3V - oefenen met grammatica van chapitre 1

Terugblik op de grammatica - chpt 1
Met deze opdrachten kun je kijken of je alle grammatica begrijpt uit Chapitre 1.

Noteer voor jezelf waar je moeite mee hebt om dit te kunnen bespreken met mij.

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Terugblik op de grammatica - chpt 1
Met deze opdrachten kun je kijken of je alle grammatica begrijpt uit Chapitre 1.

Noteer voor jezelf waar je moeite mee hebt om dit te kunnen bespreken met mij.

Slide 1 - Diapositive

vertaal: ik begrijp het niet

Slide 2 - Question ouverte

mijn verjaardag is op 1 januari

Slide 3 - Question ouverte

Lijk jij op je broer?

Slide 4 - Question ouverte

Hoe laat sta jij op?

Slide 5 - Question ouverte

Kun je dat uitelggen?

Slide 6 - Question ouverte

mijn beste vriend is sportief en aardig

Slide 7 - Question ouverte

Het bezittelijk voornaamwoord








Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort (dus wat daarna komt).  
BV: Max is mijn broer - Max est mon frère ("frère" is man.enkelv => mon)

Slide 8 - Diapositive

Sleep het juiste bezittelijk vnw met het woord in rood.
vie
parents
départ
mon
ma
mes

Slide 9 - Question de remorquage

Sleep de Franse vertalingen op de NL bezitt. vnw.
Mijn
Jouw
Zijn / Haar
Onze
Jullie / Uw
Hun
Mon
ton
Ma
Mes
Ta
Tes
Son
Sa
ses
Nos
Notre
Votre
Vos
Leurs
Leur

Slide 10 - Question de remorquage

Kies de juiste vorm die hier hoort.
C'est (mijn) ....... père.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm die hier hoort.
(hun) ....... poissons rouges
A
leurs
B
notre
C
votre
D
leur

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm die hier hoort.
(uw) ....... chats sont très mignons.
A
vos
B
nos
C
leur
D
leurs

Slide 13 - Quiz

(Jouw) ...... devoirs sont difficiles!
A
Ton
B
Ta
C
Tes

Slide 14 - Quiz

(Zijn) ........ soeur est très belle.
A
Son
B
Sa
C
Ses

Slide 15 - Quiz

... (Haar) école est très grande.
A
Son
B
Sa
C
Ses

Slide 16 - Quiz

Nog een keer op een rijtje:


Slide 17 - Diapositive

Het wederkerend werkwoord
in de présent 

Slide 18 - Diapositive

in de présent 

Slide 19 - Diapositive

Kies de juiste vorm
Il ___ aux films. (s'intéresser)
A
s'intéresse
B
t'intéresse
C
se intéresse

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vorm
Nous ___ bien pendant la fête de Julie. (s'amuser)
A
nous amusez
B
nous amusons

Slide 21 - Quiz

Vul het wederkerend ww in de présent in.
Je ___ à 8 heures du matin. (se laver)

Slide 22 - Question ouverte

Vul het wederkerend ww in de présent in.
Ils ___ à Paris. (s'installer)

Slide 23 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Frans:
Wij heten Lot en Koos?
A
Nous s'appellent Lot et Koos
B
Nous nous s'appelons Lot et Koos
C
On nous appelle Lot et Koos
D
Nous nous appelons Lot et Koos

Slide 24 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Zij kleden zich aan?
A
ils s'habillent
B
ils habillent
C
Ils ils habillent
D
ils nous habillent

Slide 25 - Quiz

Hoe zeg je in het frans:
Wij wassen ons?
A
Nous se laver
B
Nous se lavons
C
nous nous lavons
D
nous nous laver

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Let op: voltooide tijd. Kies de juiste vorm.
Il ___ trompé.
A
s'est
B
se sont

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste vorm in (t.t.).
Il ___ à sa nouvelle classe (se présenter)

Slide 29 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in (t.t.).
Vous ___ à quelle heure? (se doucher)

Slide 30 - Question ouverte

Hoe moest je een regelmatig ww ook alweer vervoegen?
Je haalt van het hele ww -er/-r (voor -ir ww)/-re af, dat is de stam, en plaatst dan de uitgangen achter de stam.


In de volgende slides leer je meer over de uitgangen.

Slide 31 - Diapositive

De ww -er
Verbind het persoonlijk voornaamwoord aan de juiste uitgang

Slide 32 - Diapositive

Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles
-e
-es
-ons
-ez
-ent
-e
-e
-e
-ent

Slide 33 - Question de remorquage

De ww -ir
Verbind het persoonlijk voornaamwoord aan de juiste uitgang.
Vergeet het niet: bij deze groep van ww, hoef je alleen de - r te verwijderen om de stam te krijgen!
Bij de vormen van meervoud (nous, vous, ils/elles), voeg je eerst 
+ SS toe aan de stam en daarna de rest van de uitgang.

Slide 34 - Diapositive

Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles
-s
-t
-ssons
-ssez
-ssent
-s
-t
-t
-ssent

Slide 35 - Question de remorquage

De ww -re
Verbind het persoonlijk voornaamwoord aan de juiste uitgang.


Slide 36 - Diapositive

Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles
-s
-ons
-ez
-
-ent
-s
-
-
-ent

Slide 37 - Question de remorquage

Nog even alles op een 'rijtje'!
ww -er
1) - er eraf
2) + uitgang
je ....... e
tu ...... es
il/elle/on ...... e
nous ..... ons
vous ..... ez
ils/elles ..... ent
ww -ir
1) - r eraf
2) enkelv: + uitgang
meerv: + ss + uitgang
je ....... s
tu ...... s
il/elle/on ...... t
nous ..... ssons
vous ..... ssez
ils/elles ..... ssent
ww -re
1) - re eraf
2) + uitgang
je ....... s
tu ...... s
il/elle/on ...... 
nous ..... ons
vous ..... ez
ils/elles ..... ent

Slide 38 - Diapositive

Oefen met het vervoegen van de werkwoorden uit bronnen G + I met de website 
verbuga.eu/v2z





Kies dan deze werkwoorden: (bron G: )dormir, partir, servir, sortir + (bron I: ) acheter, choisir, attendre, se coucher, finir, se laver,  se plaindre
Vink deze tijden aan: présent, passé composé, futur, imparfait

Slide 39 - Diapositive

Combine les verbes!
attendre
entendre
perdre
rendre
répondre
vendre
antwoorden
horen
teruggeven
verliezen
verkopen
wachten

Slide 40 - Question de remorquage

Regelmatige ww op -re (2)
VENDRE (= verkopen)   - Présent = tegenwoordige tijd                         Je vends
Tu vends
Il/elle/on vend
Nous vendons
Vous vendez
Ils/elles vendent
Attention! Twee regels:
1) STAM = hele ww - RE
2) STAM+ UITGANG

Slide 41 - Diapositive

Kies de goede vorm van het ww.
Tu (vendre, présent) ta maison.
A
vends
B
vend
C
vendons
D
vendez

Slide 42 - Quiz

Kies de goede vorm van het ww.
Paul (attendre, présent) ses parents.
A
attends
B
attend
C
attendons
D
attendent

Slide 43 - Quiz

Zet in de juiste vorm.
Max (rendre, passé composé) le livre.

Slide 44 - Question ouverte

Zet in de juiste vorm.
Tu (répondre, passé composé)

Slide 45 - Question ouverte