H1d woordsoorten les 2 bn + les 1 zww+hww

timer
20:00
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

timer
20:00

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen:
Ik kan / weet:
  • (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden herkennen en gebruiken.
  • zelfstandig- en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 2 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoord (bn)
zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 3 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • een bn zegt iets over een zn
  • een stoffelijk bn geeft het materiaal aan en eindigt vaak op      - en (de houten stoel, de koperen plaat)
--> een bn staat er soms voor (De waardevolle schilderijen.)
--> soms achter (De schilderijen zijn waardevol.)
--> soms nog verder weg (De schilderijen die ik gisteren kocht zijn erg waardevol.)

Slide 4 - Diapositive

Wat nu?
We kijken samen opdracht 1 t/m 4 op blz. 60-61 na. 
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

0

Slide 6 - Vidéo

Werkwoorden
Werkwoorden in een zin geven aan wat het onderwerp is of doet. Een werkwoord geeft aan welke toestand of handeling centraal staat in de zin. 

Er kunnen meer werkwoorden in één zin staan. 

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Elke zin heeft één belangrijkste werkwoord. Dit werkwoord is een zelfstandig werkwoord.
  • Als er maar 1 werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld
Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.

Slide 10 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 11 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 12 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: heeft
zww: gefietst




Slide 13 - Diapositive

Hij heeft gisteren uitbundig gedanst.

  • Zelfstandig werkwoord = gedanst
  • Hulpwerkwoord = heeft

Slide 14 - Diapositive

Opdracht
Schrijf zelf een zin van minstens 6 woorden waarin de volgende woordsoorten staan:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
We bespreken deze samen.
timer
3:00

Slide 15 - Diapositive

Wat nu?
Je krijgt nu tijd om aan de slag te gaan met het huiswerk.
H3 woordsoorten blz. 90 - 91
Opdracht 1 t/m 4

Heb je deze al af? Dan laat je dat aan mij zien en krijg je van mij een antwoordboek.
timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord in deze zin is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 17 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van de woordsoorten.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 19 - Quiz

Mijn nieuwe fiets zet ik altijd goed op slot.
________
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

De jongen kreeg een tien.
________
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
hout
B
fiets
C
aardig
D
Amsterdam

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb net een tosti met ketchup gegeten.

____
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 23 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik zwem graag baantjes.
Zwem =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 24 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 25 - Quiz

Volgende week (14-12 t/m 18-12)


H4 woordsoorten: blz. 120-121
do 17-12: lezen theorie + maken opdracht 1





Slide 26 - Diapositive