herhaling grammatica woordsoorten deel 2

Herhaling grammatica woordsoorten
zww, hww, pers.vnw, bezit.vnw, bw
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Herhaling grammatica woordsoorten
zww, hww, pers.vnw, bezit.vnw, bw

Slide 1 - Diapositive

                   Werkwoorden (zww/hww)

Werkwoorden zijn 'doe'-woorden

lopen, praten, geven, fietsen, willen, etc.

Er zijn ook vagere werkwoorden, zoals zijn, hebben, worden

Slide 2 - Diapositive

                Werkwoorden (hww/zww)
Een zelfstandig werkwoord geeft echt de actie aan. Wat doet iemand?
Ik ben aan het praten.
Een hulpwerkwoord kan je weglaten. Een hww heb ik dus alleen in zinnen met meerdere werkwoorden.
Ik ben aan het praten.

Slide 3 - Diapositive

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 4 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 5 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.

Slide 6 - Question de remorquage

        Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Voornaamwoord betekent dat een woord verwijst naar een mens/dier/ding zonder het te benoemen.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar direct naar deze personen/dingen/dieren

Hij, zij, jij, mij, jou, het

Slide 7 - Diapositive

                 Bezittelijk voornaamwoord (bezit. vnw)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (maar zonder de naam te noemen)
Dat is mijn tas.
Dat is jouw boek.
Dat is hun leraar.
Tip:

Een persoonlijk voornaamwoord kan ik veranderen in een naam. Bv. Ik vraag het aan hen > Ik vraag het aan Sophie.
Bij een bezittelijk voornaamwoord kan dat niet.

Slide 8 - Diapositive


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 9 - Question ouverte


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin:

De moeder leest met haar kinderen.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin:

Zij gaat haar nieuwe fiets ophalen.

Slide 12 - Question ouverte

             Bijwoord (bw)
Een bijwoord geeft extra informatie over een werkwoord, over een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord. Ook zijn het losse woorden, zoals niet, altijd, gister. Ik kan deze woorden weglaten.
Dat is een heel mooi boek!
Gister ging ik te laat naar bed.

Slide 13 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive