ma 7 dec 2020

Eisen voor de les
1. Handys gaat in de telefoontas. Anders moet je hem inleveren bij mij tot einde van de dag! 
2. Oortjes gaan uit en mogen alleen met mijn toestemming
3. Je hebt je laptop tijdens het lezen van een boek dicht! 
4. Je krijgt 1 waarschuwing. Bij de 2e moet je mijn lokaal verlaten
5. Als je eruit gestuurd wordt, moet je strafwerk een door mij te bepalen aantal keren opschrijven en naar NL vertalen: zie volgende sheet! 
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 11 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Eisen voor de les
1. Handys gaat in de telefoontas. Anders moet je hem inleveren bij mij tot einde van de dag! 
2. Oortjes gaan uit en mogen alleen met mijn toestemming
3. Je hebt je laptop tijdens het lezen van een boek dicht! 
4. Je krijgt 1 waarschuwing. Bij de 2e moet je mijn lokaal verlaten
5. Als je eruit gestuurd wordt, moet je strafwerk een door mij te bepalen aantal keren opschrijven en naar NL vertalen: zie volgende sheet! 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Montag, der siebte November
Ziel: Ich kann Information aus einem Buch verstehen und kann den 1.+ 3. und 4. Fall finden
 
  1. woordentoets
  2. twee quizvragen+ zinnen om naamvallen te oefenen
  3. Der Nussknacker lesen + woorden van de hfdst vertalen
  4. selbständig arbeiten

Hausaufgaben: Zie bijlages in Teams én SOM

Slide 3 - Diapositive

Quiz/ uitlegvideo's / plaatjes/ van deze les

Slide 4 - Diapositive

wat moet ik leren voor de toetsweek?

Slide 5 - Question ouverte

wat neem je mee van de feedback van je vorige toets?

Slide 6 - Question ouverte

Naamvallen herkennen
  1. Ohne _________(mijn) Mutter kann __________________(onze) Familie nicht in ________________Supermarkt gehen und alles kaufen mit ______________ (de) Bankpass.
  2.  _____________ (in de) Winter wollen wir alle 
        mit _______________(onze) Freunden auf _______________(het)            Eis Schlittschuh laufen

Slide 7 - Diapositive

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 2

betrachten/ Anzug/ Abendkleid/ 
hören auf (aufhören is het hele werkwoord) /
 Schachtel/ hässlich/ Spielecke/ weinen

Slide 8 - Diapositive

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 3

gebrochen/ Kekse/ Küchen/riesig/ Geräusch/ Schwanz/ Kampf/ 
wach/ fangen an (van het ww anfangen)/ stark/ tapfer/ 
Hausschuh/ Spielzeugkanone

Slide 9 - Diapositive

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 4
Rauch/ Zauberwald/ Wer bist du/ Fluch/ lächelt/
Schloss/ Schlitten/ Räume/ Es schneit/ Schlosstor/
Affen/ Bach/ freuen sich/ Aufführung

Slide 10 - Diapositive

uitlegvideo's / plaatjes / quizvragen van vorige lessen om terug te kijken

Slide 11 - Diapositive

Der Nussknacker
waar gaat het over?

Slide 12 - Question ouverte

Waar gaat Kapitel 1 van
'der Nussknacker' over?

Slide 13 - Question ouverte

Waar gaat Kapitel 2 van
'der Nussknacker' over?

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Vidéo

Slide 20 - Vidéo

Slide 21 - Vidéo

Uhrzeiten
15.55: 
 8.30: 
10.20 
13.00:
17.15: 
14.15: 
1.30: 

Slide 22 - Diapositive

Uhrzeiten
15.55: Es ist fünf vor vier / Es ist fünfzehn Uhr fünfundfünfzig
 8.30: Es ist halb neun / Es ist acht Uhr dreiβig
10.20 Es ist halb elf / Es ist zehn Uhr zwanzig
13.00: Es ist ein Uhr/ Es ist dreizehn Uhr 
17.15: Es ist Viertel nach fünf/ Es ist siebzehn Uhr fünfzehn
14.15: Es ist Viertel nach zwei/ Es ist vierzehn Uhr  fünfzehn
1.30: es ist halb zwei/ Es ist ein Uhr dreiβig

Slide 23 - Diapositive

jij reist in het Duits is:
A
du reisst
B
er reisst
C
er reist
D
du reist

Slide 24 - Quiz

hij werkt in het Duits is:
A
du arbeitest
B
er arbeitt
C
er arbeitet
D
ich arbeite

Slide 25 - Quiz

jij werkt in het Duits is:
A
du arbeitest
B
er arbeitt
C
er arbeitet
D
ich arbeite

Slide 26 - Quiz

zij werken in het Duits is:
A
sie arbeiten
B
Sie arbeiten
C
Sie arbeitet
D
sie erbeitet

Slide 27 - Quiz

jullie maken schoon in het Duits is:
A
ihr putzen
B
Ihr putsen
C
ihr putzt
D
ihr putst

Slide 28 - Quiz

jullie zijn top in het Duits is:
A
ihr seit super
B
Ihr seit toll
C
ihr seid blöd
D
ihr seid super

Slide 29 - Quiz

haben en sein zijn regelmatige werkwoorden
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

haben en sein zijn belangrijk. Waarom?
A
ze komen vaak voor
B
ze zijn makkelijk
C
het zijn zwakke werkwoorden
D
het zijn hulpwerkwoorden

Slide 31 - Quiz

Op vijftien juli
A
am fünfzehnten Juli
B
in fünfzehnte Juli
C
am fünfzehnte Juli
D
in fünfzehnten Juli

Slide 32 - Quiz

op 1 mei
A
am eins Mai
B
in einen Mai
C
am einen Mai
D
am ersten Mai

Slide 33 - Quiz

schrijf de volgende tijden op 2 manieren: digitaal en analoog: 15.55, 8.30, 10.20, 13.00, 17.15, 14.15, 1.30

Slide 34 - Question ouverte

welk onderwerp heb je nog vragen over?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Vidéo

Slide 38 - Vidéo

0

Slide 39 - Vidéo