H5-Kapitel 6 §H: Dativ (als meewerkend voorwerp)

Kapitel 6 §H: der Dativ
Seite 178-180 + Seite 422-423
Aufgabe 31, 32, 33, 34
extra Aufgaben in classroom (Grammatiktrainer)
timer
10:00
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 6 §H: der Dativ
Seite 178-180 + Seite 422-423
Aufgabe 31, 32, 33, 34
extra Aufgaben in classroom (Grammatiktrainer)
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Stappenplan
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je drie stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel.
stap 2: Zoek naar een werkwoord met een vaste naamval
stap 3: Als er geen voorzetsel of werkwoord is ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 2 - Diapositive

stap 3: Als er geen voorzetsel of werkwoord is ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
onderwerp: 1e naamval

meewerkend voorwerp: 3e naamval

lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 3 - Diapositive

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 4 - Diapositive

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 5 - Diapositive

Zoals de der-Gruppe:

dies-,
welch-,
jed-,
manch-,
enz.
Zoals de ein-Gruppe:

mein-,
dein-,
sein-,
enz. 
(alle bezittel.
vnw.)

Slide 6 - Diapositive

Was für ein Geschenk hast du
(voor mij)................. gekauft?
A
mich
B
mir
C
mein
D
für mich

Slide 7 - Quiz

Deine Ärztin hat (jou) ........... ein Antibiotikum verschrieben.
A
dich
B
für dich
C
deine
D
dir

Slide 8 - Quiz

Melina hat (haar) .......... Friseur zu viel bezahlt.
A
ihre
B
ihrem
C
seinem
D
seiner

Slide 9 - Quiz

Sie können (de) Arzthelfer Ihr Rezept geben.
A
dem
B
der
C
dir
D
den

Slide 10 - Quiz