A2c P1 Les 8 - KOL (25-09-2020)

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Bienvenidos

¿Qué aprendiste la clase anterior?

Leerdoelen van vorige les:

- je kent de woorden voor je familie 

- Je kent de bezittelijk voornaamwoorden en kan deze gebruiken in zinnen over je familie 

- je kent bijwoorden van hoeveelheid en kunt deze gebruiken over je familie 

- je kunt de voegwoorden 'y, pero, ni' gebruiken in zinnen. 

- je weet wanneer je 'un' gebruikt en wanneer ' uno' 

- je weet wanneer je 'y' en wanneer je 'e' gebruikt.

Schrijf de vertalingen op in je document: 

- Hij is heel knap

- Ze is blond en heeft blauwe ogen

- Mijn opa is gek van voetbal

- Ik woon met mijn ouders en mijn zus 

Leerdoelen van deze week :

- je kent de woorden voor je familie 

-  Je kent de bezittelijk voornaamwoorden en kan deze gebruiken in zinnen over je familie 

- je kent bijwoorden van hoeveelheid en kunt deze gebruiken over je familie 

- je kent de vervoegingen van de w.w.

JE BENT KLAAR VOOR DE TOETS VAN HOOFDSTUK 3

El programa 

• 5 min    - Terugblik/ Vooruitblik
• 15 min   - Corregir los deberes


• 20  min  - Herhaling




• 10 min    - Frases clave
• 10 min    - Vocabulario
• 5 min      - Evaluación








• Los deberes

15 min - Corregir los deberes

¿Qué?               (Stamboom van je eigen familie --> volgende week do controle)

                            WB p.31/32 oef 4

                            voc p.11,12,13 oef 1,2,4,5

                            voc p. 14 oef 1,2

                             TB. p. 46 oef 3ab

¿Cómo?           En clase completa

¿Tiempo?        15 min

¿Meta?             aprender de tus errores

¡Corrige con un bolígrafo de otro color!

Herhaling

- bijv. nw

- bijwoord v. hoeveelheid

- bezitt. vnw

-w.w.

Het bijvoeglijk naamwoord 

Een knappe man.

Un hombre guapo.

let op: m/v en ev/mv

la chica guapa - las chicas guapas

el chico guapo - los chicos guapos

el libro original - los libros originales

Het bezittelijk voornaamwoord enkelvoud

mi coche               - mijn auto

tu coche                - jouw auto

su coche               - zijn/haar/uw auto

nuestro coche    - onze auto                        nuestra casa - ons huis

vuestro coche    - jullie auto                         vuestra casa  - jullie huis

su coche               - hun/uw auto

Het bezittelijk voornaamwoord meervoud

mis coches                           - mijn auto's

tus coches                            - jouw auto's

sus coches                            - zijn/haar/uw auto's

nuestros coches                 - onze auto's                  nuestras casas - onze huizen

vuestros coches                - jullie auto's                     vuestras casas - jullie huizen

sus coches                           - zijn/haar/uw auto's

Even samengevat.......

• Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
• Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
• Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Bijwoorden v. hoeveelheid

Met de woorden muy, bastante, un poco, no, nada geef je aan in hoeverre iemand een bepaalde eigenschap bezit.

María es muy alta. 

Su hermana es bastante inteligente. 

Martín no es muy guapo.

'Un poco' gebruik je alleen bij een negatieve eigenschap.

Es un poco feo/a.

VERBOS

verbos -ar,-er,-ir

yo

tú

él/ella/usted

nosotros/-as

vosotros/-as

ellos/ellas/ustedes

-AR

hablo

hablas

habla

hablamos

habláis

hablan

-ER

-o

-es

-e

-emos

-éis

-en

-IR

-o

-es

-e

-imos

-ís

-en

verbos: ser / tener

yo

tú

él/ella/usted

nosotros/-as

vosotros/-as

ellos/ellas/ustedes

ser

soy

eres

es

somos

sois

son

tener (ie)

tengo

tienes

tiene

tenemos

tenéis

tienen

llamarse

yo

tú

él/ella/usted

nosotros/-as

vosotros/-as

ellos/ellas/ustedes

me 

te

se

            +

nos 

os 

se 

llamo

llamas

llama

llamamos

llamáis

llaman

10 min - Hacer ejercicios 

¿Qué?              Somos gen.: p. 9 ej 3 + 4, p. 13 oef 6 

¿Cómo?          Individualmente

¿Tiempo?      5 min 

¿Meta?           Practicar con la gramática

¿Listo?            Estudiar el vocabulario 3.1,3.2,3.3

10 min - Frases clave 

10 min - Vocabulario 

- Voca 3.1,3.2,3.3 (beide kanten)

- Frases clave 3 p. 7

Leer in stilte!

Leerdoelen van deze week :

- je kunt de voegwoorden 'y, pero, ni' gebruiken in zinnen. 

- je weet wanneer je 'un' gebruikt en wanneer ' uno' 

- je kunt vertellen over je eigen familie. Met wie woon je/ waar woon je/ hoe zie je er zelf uit/ hoe ziet je familie uit/ hoe oud is iedereen/ heb je huisdieren. 

- je kent de vervoegingen van de w.w.

JE BENT KLAAR VOOR DE TOETS VAN HOOFDSTUK 3

Los deberes

Estudiar: 

LEERSTOF VOOR TOETS: 

vocab 3.1 t/m 3.3

frases clave 1, 2, 3 (= p.5-6-7)

gram: nr 1, 2, 3, 6

bez. vnw (nr. 8)

bijv nw (nr 10ab)

bijw van hoeveelheid (nr. 19)

werkwoorden nr 25 t/m 28 + 35

getallen 0-20 (TB. p.97)

1. Klaar voor de toets? Zo nee, wat ga/moet je nog doen?
2. Overige opmerkingen

Werkwoorden 

Oefenen met ww - Verbuga

Klik aan bij werkwoorden: beber, comer, hablar, ser, tener, llamarse

Klik aan bij tijden: presente

Extra oefenen?