2.8 Komma

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

2.8 Komma

Doel: je leert wanneer je een komma gebruikt

Wanneer gebruik je een komma?

1. Bij een opsomming
2. Als je iemand aanspreekt
3. Tussen twee persoonsvormen
4. voor de woorden  

Komma's bij een opsomming

Opsomming = meerdere dingen achter elkaar benoemen

Bijvoorbeeld:

Meng jij vast de komkommer, tomaten, eieren en de dressing door de sla.

Typ deze zin over met komma's:

Voor wiskunde heb je een schrift potlood geodriehoek en je boek nodig.

Typ deze zin over met komma's:

Wil je een appel banaan peer of kiwi mee naar school?

Als je iemand aanspreekt

Bijvoorbeeld: 

Robin, vergeet je niet om de hond uit te laten?

Typ deze zin over met komma's:

Frank wil jij de zout even geven?

Typ deze zin over met komma's:

Tom wil jij de hond even uitlaten?

Tussen twee persoonsvormen

Bijvoorbeeld:

Als je klaar bent, mag je verder met de volgende oefening.

Typ deze zin over met komma's:

Als jij je huiswerk niet maakt controleer ik voortaan alle schoolwerk. 

Typ deze zin over met komma's:

Als je links kijkt zie je rechts niets.

Voor woorden zoals want, maar, omdat...

Ik heb mijn huiswerk niet af, omdat mijn hond het heeft opgegeten. 

Typ deze zin over met komma's:

Je bent een kleine slimmerik omdat je hele goede cijfers haalt.

Typ deze zin over met komma's:

Vanmiddag ben je eerder vrij want er wordt een flinke storm verwacht.

Typ deze zin over met komma's:

Het hoofdgerecht was heerlijk maar het toetje was super vies.