Fitlife - 2.3. Dierendieet

Fitlife - 2.3. Dierendieet
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Fitlife - 2.3. Dierendieet

Slide 1 - Diapositive

Wat ga je leren?
Welke eenheden er bij gewicht horen.
Hoe je een weegschaal moet aflezen.
Hoe je kilogram omrekent naar gram.

Slide 2 - Diapositive

2

Slide 3 - Vidéo

00:09
Wat zijn ze aan het doen?

Slide 4 - Question ouverte

00:27
Wat voor eenheid gebruiken ze wanneer ze het hert wegen?
A
Kilogram
B
Gram
C
Ton
D
Kilometer

Slide 5 - Quiz

Gewicht van dieren
Dieren zijn er in alle soorten en daarmee ook in alle gewichten. Het gewicht van een dier vertelt iets over de gezondheid van het dier. Soms moet de voeding van een dier worden aangepast. Ook hier komt wegen aan te pas. Om hele grote dieren te vervoeren is het nodig om te weten hoe zwaar een dier is.

Slide 6 - Diapositive

Bekende maten voor gewicht
In Nederland gebruiken we bij gewichten vaak de maat gram met de afkorting g.
1.000 gram = 1 kilogram. Je kort dat af met de letters kg.

Als het duidelijk is dat je gewicht bedoelt, zeggen mensen ook wel alleen ‘kilo’ in plaats van kilogram. Bijvoorbeeld: ‘Mag ik 2 kilo appels?’ Iedereen begrijpt dat hier 2 kilogram wordt bedoeld, maar eigenlijk is kilo niet juist.

Slide 7 - Diapositive

Welke eenheid heeft niks met de grootheid gewicht te maken?
A
kilogram
B
liter
C
gram
D
ton

Slide 8 - Quiz

Wat geeft de weegschaal aan?
A
1 kg
B
2 kg
C
3 kg
D
4 kg

Slide 9 - Quiz

Wat geeft deze weegschaal aan?
A
70 kg
B
80 kg
C
75 kg
D
76 kg

Slide 10 - Quiz

Wat geeft deze weegschaal aan?
A
112 kg
B
11,2 kg
C
112 g
D
11,2 g

Slide 11 - Quiz

Wat staat er op de weegschaal?
A
170 kilo
B
170 liter
C
170 gram
D
170 milliliter

Slide 12 - Quiz

Wat staat er op de weegschaal?
A
85 kilo
B
850 gram
C
85 gram
D
850 milliliter

Slide 13 - Quiz

Rekenen met kilogram en gram.
Als je weegt hoe zwaar iets is, spreek je over gewicht.
Je meet gewicht in bijvoorbeeld kilogram of gram.
Onthoud
1 kilogram = 1.000 gram
0,5 kilogram = 500 gram
0,25 kilogram = 250 gram










Slide 14 - Diapositive

Wat is zwaarder? Een kilogram lood of een kilogram veren?
A
veren
B
lood
C
even zwaar

Slide 15 - Quiz

2 kilogram is...
A
20 gram
B
200 gram
C
2000 gram
D
20.000 gram

Slide 16 - Quiz

5 kilogram is ...
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50 000 g

Slide 17 - Quiz

De aardappelen wegen 2,5 kilogram. Hoeveel kilogram en gram is dat?
A
2 kilogram en 50 gram
B
2000 kilogram en 500 gram
C
2 kilogram en 500 gram
D
2000 kilogram en 50 gram

Slide 18 - Quiz

Je kunt kilogram omrekenen naar gram. 5 kilogram =
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50000 g

Slide 19 - Quiz

3000 gram = ........ kilogram
A
3
B
30
C
300
D
0,3

Slide 20 - Quiz

halve kilogram =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 21 - Quiz

kwart kilogram =
A
250 gram
B
500 gram
C
750 gram
D
1000 gram

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig maken
Rekenblokken. N2. Thema 2. Fitlife
hoofdstuk 2.3. Dierendieet

Alle vragen maken.

Slide 23 - Diapositive