Lezen LES 5 BBL

Periode 1    les 5
signaalwoorden tekstverbanden
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Periode 1    les 5
signaalwoorden tekstverbanden

Slide 1 - Diapositive

lees strategieën 
Vorige les lezen hebben we het gehad over de 4 leesstrategieën.
oriënterend lezen
globaal lezen
zoekend lezen
intensief lezen

Slide 2 - Diapositive

Wanneer lees je intensief?
A
Als je de tekst grondig/goed doorleest.
B
Als je de titel leest, de tussenkopjes bekijkt en de eerste en laatste alinea leest.
C
Als je de tekst rustig van voor naar achteren doorleest
D
Als je bepaalde woorden opzoekt in de tekst.

Slide 3 - Quiz

Wanneer lees je zoekend?
A
Als je de tekst grondig/goed doorleest.
B
Als je de titel leest, de tussenkopjes bekijkt en de eerste en laatste alinea leest.
C
Als je de tekst rustig van voor naar achteren doorleest
D
Als je bepaalde woorden opzoekt in de tekst.

Slide 4 - Quiz

Wanneer lees je globaal?
A
Als je de tekst grondig doorleest.
B
Als je de titel leest, de tussenkopjes bekijkt en de eerste en laatste alinea leest.
C
Als je de tekst rustig van voor naar achteren doorleest
D
Als je bepaalde woorden opzoekt in de tekst.

Slide 5 - Quiz

Wanneer lees je oriënterend?
A
Als je de tekst grondig doorleest.
B
Als je de titel leest, de tussenkopjes bekijkt en de eerste en laatste alinea leest.
C
Als je de tekst rustig van voor naar achteren doorleest
D
Als je bepaalde woorden opzoekt in de tekst.

Slide 6 - Quiz

signaalwoorden 

Slide 7 - Diapositive


 Hoe noem je woorden die een verband aangeven in een tekst?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 8 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 9 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 10 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 11 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 14 - Diapositive


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 15 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 16 - Quiz

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 17 - Diapositive


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 18 - Question ouverte


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 19 - Question ouverte

 Opdracht 3

Slide 20 - Diapositive


 Welk signaalwoord dat   
  eindigt op een S hoort op 
  het laatste stippellijntje?

Slide 21 - Question ouverte


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 22 - Quiz

 Opdracht 4

Slide 23 - Diapositive

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 24 - Question de remorquage

 Opdracht 5

Slide 25 - Diapositive


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 26 - Question ouverte


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 27 - Quiz

schrijf een korte tekst (100-150 woorden)
Dit kan over je stage zijn of over school, maar je mag ook iets over jezelf of ander onderwerp schrijven waar jij veel van weet.
Gebruik minimaal 8 verschillende signaalwoorden.
  • Geef je tekst een titel
  • maak gebruik van witregels 

Slide 28 - Diapositive

signaalwoorden 

Slide 29 - Diapositive

Hoe tevreden ben je over de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Maken deze les: 
Huiswerk: 


 

Slide 31 - Diapositive