Les 2 juni

• NT2
• HBO
• Studiejaar 1

Les 2 juni

Huiswerk = 

Voorbereiden gesprekje trein. Maak korte :) zinnen met de vraagwoorden: wie, waarom, wat, waar en wanneer.

Opd. 13 maken blz. 218

Oefenen op de website van nt2taalmenu.nl

Begin met de oefeningen op A1 niveau 

https://nt2taalmenu.nl/nt2-a1-oefeningen-2/#a1-spreken

Gesprekje op het station:

Je gaat op bezoek bij je vriend(in) in Groningen.

Je bent op het station.

Je gaat met de trein. De trein heeft vertraging.

Je raakt in gesprek met een andere reiziger.

Verzin hier zelf een gesprek bij.

Begin met:

Ga je ook naar Groningen? Vervelend van die vertraging hè! Nou zeg dat wel.

Waarom?

Wie?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Hoofdstuk 16 Naar de bioscoop bladzijde 223

Samen lezen 

Pak bladzijde 223 en 224 voor je.
Welk woord zoek ik?
Schrijf dit woord op in het Nederlands.
Het warmste seizoen

Een persoon die kaartjes verkoopt

is al begonnen

Iets wat niet goed ging

gepraat

de naam van de film waar Amira naar toe gaat.

de start

wat dom

de warmte

de show

Bioscoop

Conjuncties gebruik je om 2 zinnen met elkaar te verbinden.

Welke conjuncties zijn er?

En - Of - Maar - Want - Dus (WOEMD)

En = Plakt 2 zinnen aan elkaar ( to connect)

Of = Keuze (choise)

Maar = Tegenstelling (contradiction)

Want = Reden/ Oorzaak (cause)

Dus = conclusie (conclusion)

Onderstreep de conjuncties in de tekst op bladzijde 223 en geef aan welke functie het heeft.

Opracht 4:

Kies tussen: en, of, maar, want, dus

Ik ga zondag naar de film of naar mijn ouders

Ik ga naar mijn ouders, dus ik moet vroeg opstaan.

Ik moet vroeg opstaan, ...............................................................

Maak opdracht 1 bladzijde 224

Maak opdracht 2 bladzijde 225

Noteer achter de zin waarom je die conjunctie hebt gebruikt: 

To connect/ choise/contradiction/cause/conclusion

Opdracht 3 bladzijde 225

Maak de zinnen compleet.

Hoofdstuk 15 bladzijde blz. 209

1 Amira komt aan op Schiphol en ___________________________________

2 Amira's reis ging prima maar ______________________________________

3 Tante Lena is niet op Schiphol want _______________________________

4 Amira is erg moe dus______________________________________________

5 Wil je dit broodje of _______________________________________________

Herhalen van de modale werkwoorden:

mogen = toestemming

willen  = iets wensen/ de voorkeur hebben

moeten = een verplichting/ noodzaak

kunnen = het is mogelijk/ mogelijkheden

zullen = iets  beloven/ iets voorstellen/ waarschijnlijkheid

Je.........hier 80 rijden!

1. zult
2. wilt
3. kunt
4. moet

Mijn achternaam is Aysikia. ........ik dat even spellen?

1. mag
2. kan
3. zal
4. wil

Julia is 16 jaar. .........zij een wijntje bestellen in een café?

1. Wil
2. Moet
3. Zal
4. Mag

Ik heb honger. Ik.........iets eten.

1. kan
2. wil
3. mag
4. zal

Sanne komt vandaag niet. Zij...........werken.

1. mag
2. wil
3. kan
4. moet

Ik heb een idee. ............. we in het weekend samen naar de bioscoop gaan?

1. Mogen
2. Kunnen
3. Zullen
4. Willen

..................... ik een glas water alstublieft? Ik heb dorst.

1. Wil
2. Mag
3. Kan
4. Zal

Over verbodsborden spreken:

Het is verboden is iets verbieden.

Je mag (hier) niet ...............

Het is verboden om hier te .....................

In het algemeen:

Het is verboden om hier te ..................

Je mag hier niet ............................

Je mag hier geen ......................

Een kaartje schrijven

1 Begin met een groet

2 Vraag hoe het gaat.

3 Vertel hoe het gaat.

4 Vakantieland. Ik ben .......................

5 Weer. Het is ......................

6 Activiteiten. (fiesten/ wandelen/ op een terrasje zitten/.............)

7 Sluit af met een groet