3.1 Wat zijn de kosten?

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Diapositive

Als de verkoop stijgt, welke kosten nemen dan toe?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 2 - Quiz

3.1 Wat zijn de kosten?
  • Ik kan voorbeelden geven en herkennen van de 4 productiefactoren.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijving van kapitaalgoederen berekenen. 
  • Ik kan een verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan een consumentenprijs berekenen.

Slide 3 - Diapositive

3.1 Wat zijn de kosten?
Productiefactoren
Om te produceren zijn altijd vier productiefactoren nodig:
  • arbeid
  • kapitaalgoederen (gebouw, voorraad en machines)
  • natuur (grondstoffen en ruimte)
  • ondernemerschap
Leerdoel
Ik kan voorbeelden geven van de 4 productiefactoren.

Slide 4 - Diapositive

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 5 - Question de remorquage

Welke productiefactor is op een school het belangrijkst?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal

Slide 6 - Quiz

Kies de TWEE voorbeelden van de productiefactor kapitaal
A
Hout
B
Machines
C
Computers
D
Monteur

Slide 7 - Quiz

3.1 Wat zijn de kosten?
Variabele en vaste kosten
De kosten die je maakt om te produceren zijn:
  • vaste kosten: kosten die niet afhankelijk zijn van meer of minder produceren.
  • variabele kosten: kosten die wel afhankelijk zijn van meer of minder produceren.

kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten)  : aantal verkochte producten
Leerdoel
Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.

Slide 8 - Diapositive

vaste kosten bakker

Slide 9 - Carte mentale

Als de verkoop daalt, welke kosten nemen dan af?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 10 - Quiz

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht.
Hij doet er 4 jaar mee en krijgt er daarna nog 500 euro voor terug. Wat is de afschrijving per jaar?
A
€ 2200
B
€ 500
C
€ 2000
D
€ 8000

Slide 11 - Quiz

Waarom investeren bedrijven?

Slide 12 - Question ouverte

3.1 Wat zijn de kosten?
Investeren en afschrijven
Bedrijven investeren om meer, beter of goedkoper te produceren.
  • Afschrijving: De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
  • Kapitaalintensieve bedrijven hebben hoge afschrijvingskosten.



Leerdoel
Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.
afschrijving=levensduuranschafwaarderestwaarde

Slide 13 - Diapositive

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 14 - Quiz

Wie moet er BTW betalen?
A
bedrijven
B
consumenten
C
beide

Slide 15 - Quiz

Welke prijs is inclusief BTW?
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs

Slide 16 - Quiz

Prijs exclusief BTW bereken

Slide 17 - Diapositive