V3 Wiederholung Grammatik Kapitel 2 Modalverben

Kapitel 2 Fitt durchs Leben
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 2 Fitt durchs Leben

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

BETEKENIS
modale ww

Slide 3 - Diapositive

Geef een vb van een
"modaal ww" in het Duits

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil in betekenis tussen "müssen" en "sollen"?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Wat is het verschil tussen
möchten en wollen en mögen?

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

wat is het verschil in betekenis tussen "können" en "dürfen"?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Geef de juiste vertaling:
"Ik durf niet naar huis toe"
A
Ich dürfe nicht nach Hause gehen
B
Ich darf nicht nach Hause gehen
C
Ich wage es nicht, nach Hause zu gehen
D
Ich wag nicht nach Hause gehen

Slide 12 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
"Je moet naar de dierenarts. Je hond heeft pijn."
A
Du musst zum Tierarzt gehen, dein Hund hat Schmerzen
B
Du sollst zum Tierarzt gehen, dein Hund hat Schmerzen
C
Du kannst zum Tierarzt gehen, dein Hund hat Schmerzen
D
Du darfst zum Tierarzt gehen, dein Hund hat Schmerzen

Slide 13 - Quiz

Geef de juiste vertaling:
"Ik vind dat meisje niet leuk."
A
Ich mag dieses Mädchen nicht
B
Ich will dieses Mädchen nicht
C
Ich möge dieses Mädchen nicht
D
Ich muss dieses Mädchen nicht

Slide 14 - Quiz

VERLEDEN TIJD (Präteritum)
modale ww

Slide 15 - Diapositive

VERLEDEN TIJD - welk accent op de modale werkwoorden valt weg in de verleden tijd?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe vorm je de verleden tijd bij modale ww (behalve bij wissen+ müssen):
stam+.....+

Slide 17 - Carte mentale

Hebben "ich" en "er/sie/es" wel of niet een uitgang in de verleden tijd?

Slide 18 - Carte mentale

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

wat is er bijzonder aan de modale ww "wissen" en "mögen" in de verleden tijd? Geen stam, maar...

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Wat is het verschil tussen deze 2 vormen in betekenis: "Ich mochte"
"Ich möchte"

Slide 23 - Carte mentale

Ich mochte ≠ ich möchte
ich mochte = ich hield niet van/ich lustte niet (VERLEDEN TIJD) 
ich möchte = ik wil graag (beleefd) (TEGENWOORDIGE TIJD)

Slide 24 - Diapositive

Übersetze und ergänze im Präteritum:
"Was ..... (wist) ihr nicht?"

A
wusste
B
wisste
C
wusstet
D
wisstet

Slide 25 - Quiz

Übersetze und ergänze im Präteritum:
Wo ..... (wou) du unbedingt hingehen?
A
wolltest
B
möchtest
C
willtest
D
mochtest

Slide 26 - Quiz

Übersetze und ergänze im Präteritum:
"Wie lange (mocht).. du ausgehen?"
A
mochtest
B
mochtst
C
durftest
D
dürftest

Slide 27 - Quiz

Übersetze den Satz:
"Mocht ik u met "jou" aanspreken?
A
Durf ich Ihnen duzen?
B
Durfte ich Sie duzen?
C
Durfte ich Ihnen duzen?
D
Darf ich Sie duzen?

Slide 28 - Quiz

Übersetze den Satz:
"We mochten daarover niet praten."
A
Wir mochten nicht darüber reden
B
Wir durften nicht darüber reden
C
Wir durfen nicht darüber reden
D
Wir konnten nicht darüber reden

Slide 29 - Quiz