5.7: naar de dokter

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

5.7: naar de dokter

Aan het einde van de les kan je praten over je pijn bij de dokter.

Wat gaan we vandaag doen?

Herhalen hoofdstuk 5.1 t/m 5.6

Uitleg over 5.7

Check 5.7

Opdrachten maken 5.7

Nakijken 5.7

Exit 5.7

Schrijf

arm

buik

oog

mond

wang

Wat hoort bij het gezicht, wat hoort verder bij het lichaam?

Wat is een afspraak ?

1. iets wat je zeker weet.
2. volgens de mensen.
3. iets wat je soms moet doen.
4. volgens de regel die je hebt gemaakt

Een huisarts

1. 
2. 
3. 
4. 

één school
twee .....

Is dit koorts?

1. Ja
2. Nee

Ziek

• Je vervelend voelen omdat er iets met je lichaam niet goed is
• Ziek zijn/ziek worden

• Zin: Ik ben voel mij niet zo lekker, ik ben ziek. 

De dokter

         De dokter - de dokters

• Zin: De dokter kijkt in mijn ogen en in mijn oren.
• Zin: De dokter zegt dat ik veel moet slapen. 

Het probleem

• moeilijke vraag
• niet snel oplossen 
• het probleem - de problemen
• zin: Ik heb een groot probleem.

Het ziekenhuis

Groot gebouw met veel dokters. 

Zin: De dokter werkt in het ziekenhuis.

De medicijnen

Pillen als je ziek bent.

Zin: De dokter geeft mij medicijnen. 

De apotheek

Zin: Bij de apotheek haal je medicijnen. 

Halen

• Meenemen naar hier.
• ik haal - wij halen
• Zin: Ik haal de medicijnen van de apotheek. 
• Zin: Zij haalt haar laptop uit de tas.

Beter

Niet meer ziek.
Zin: De juf is beter. Ze komt naar school. 

bijvoorbeeld

• Je noemt niet alles, maar één of twee.
• Wat bedoel je?
• zin: Fruit is bijvoorbeeld een appel of een banaan.
• zin: Een beroep is bijvoorbeeld dokter of kapper.

Ik ga naar het ziekenhuis.

1. De zin is goed.
2. De zin is niet goed.

Waar koop je medicijnen?

1. bij de apotheek
2. bij de supermarkt

haal

haalt

haalt

halen

halen

halen

ik

jij

hij / zij

wij

jullie

zij (2 of meer mensen)