Woordbenoemen Hww/Zelfstandig ww en telwoorden klas 2 Stadion

Woordbenoemen Hww/Zelfstandig ww en telwoorden klas 2 Stadion

Pak je werkboek, je schrift en je agenda
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordbenoemen Hww/Zelfstandig ww en telwoorden klas 2 Stadion

Pak je werkboek, je schrift en je agenda

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
- Oefeningen in je werkblad: herhalen (10 minuten) 
- Leg je huiswerk klaar op je tafel ik loop langs
- Theorie (10 minuten)
- Oefenen klassikaal (10 minuten)
- Werken huiswerk (10 minuten)

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk H2.7 (1, 5, 6, 7,)
Leg je boek open, ik loop langs
Heb je vragen?  Stel ze!
Twee zinnen nakijken opdracht 1 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Herhalen van de woordsoorten
Oefening in je schrift! Zie werkblad voor de zinnen
Werk samen 
Vijf  minuten

Slide 5 - Diapositive

Nieuwe woordsoorten
Werkwoorden: Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Slide 6 - Diapositive

Werkwoorden
Een werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien.
Die werkwoorden zijn echte doe-woorden.
Staat er maar één werkwoord in een zin? Dan is dit het zelfstandig werkwoord (zww).
Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis en kan zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde vormen.

Slide 7 - Diapositive

Wat is het ww?
Ik fiets elke dag naar school.
Mijn zus zingt geweldig.
Onze leraar maakt altijd hele flauwe grappen.
Ik eet morgen bij Sacha.

Slide 8 - Diapositive

Hulpwerkwoord (Hww)
Staat er meer dan één werkwoord in de zin? Dan is minstens één van de werkwoorden altijd een hulpwerkwoord (hww). 

Dit werkwoord helpt het zelfstandig werkwoord, het heeft zelf geen duidelijke betekenis.

Slide 9 - Diapositive

Onthoud
1. Staat er 1 ww in de zin: altijd een Zelfstandig ww (ZWW)
2. Als er meerdere werkwoorden in een zin staat, staat  het Zww  vaak aan het eind van de zin (niet altijd). 
3. Als er meerdere werkwoorden in de zin staan is het Zww bijna altijd een infinitief (heel werkwoord) of een voltooid deelwoord.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
Ik moet elke dag naar school fietsen.
hww = moet
zww = fietsen

Mijn zus kan geweldig zingen.
hww = kan
zww = zingen

Slide 11 - Diapositive

Maak oefening 3 werkblad
In je schrift! 
Werk samen
2 minuten

Slide 12 - Diapositive

Telwoorden
Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.
Een rangtelwoord (rtw) geeft een volgorde aan.
Een rangtelwoord eindigt altijd op -de of -ste.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste, middelste) rij in de klas.

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk maandag/dinsdag (13/14 januari)
H2.7 opdrachten 8, 10, 12

Slide 14 - Diapositive