Week 12

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Unit 2 SCOTLAND

What did we do / talk about last lesson?

Group work

Kijk naar de eerste video. In het filmpje komen de volgende vier sporten voor: weight over the bar, tossing the caber, tug of war, Highland dancing. 

Volg nu deze stappen:

1.  Maak een groepje van vier.

2.  Verdeel de sporten zodat ieder een andere onderzoekt.

3.  Zoek een video over je sport.

4.  Laat de video's aan elkaar zien.

Noteer achter elke sport wat hij inhoudt en hoe je hierbij kunt winnen bij opdracht 3

planning

• Start Lesson 2
• Video: This is Edinburgh 
• Lidwoorden

Goals

• At the end of this lesson... I know how to use 'lidwoorden' in English

SCOTLAND

Unit 2 Lesson 2 Opdracht 1

Articles

lidwoorden

Articles

Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the. 

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an. 

Lidwoord a / an

 een ..........: a / an

een tafel - a table           een ei - an egg

 

Lidwoord a/an

an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer

an apple            an Englishman          an answer

 

a of an?
..... dog

1. a
2. an

a of an?
.... apple

1. a
2. an

Let op!

De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

 

a of an?
.... hour

1. a
2. an

Let op!

De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.

 

Voorbeelden

(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur

an honor (je hoort onour) = de eer

a university (je hoort juniversity) = de universiteit

a uniform (je hoort juniform) = het uniform

a European (je hoort jeuropean) = de Europeaan

Unit 2 Lesson 2

Maak Opdracht 2 

Klaar? --> Opdracht 3 en 4

 

• a.  a dress
  
• b.  a bag
  
• c. a university
  
• d. a hair
  
• e. an ugly dress
  
• f. a mobile phone
  
• g. an hour
  
• h.  a cat

• i. a user
  
• j. an aeroplane
  
• k. a calculator
  
• l. a scarf
  
• m. an apple
  
• n. a pair of glasses
  
• o. an umbrella
  
• p. a hotel

Unit 2 Lesson 2 Opdracht 2

HOMEWORK

Unit 2 Lesson 2 Opdracht 1 t/m 4