herhaling thema 9

Verslavende middelen 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verslavende middelen 

Slide 1 - Diapositive

Dit vind ik lastig aan 9.1

Slide 2 - Carte mentale

Effecten alcohol
5 %
35 %
15 %
Als je te veel drinkt kun je een alcoholvergiftiging oplopen (kan al vanaf 1,7 o/oo).
Vanaf 4 o/oo kun je in coma raken en overlijden.

Bij bingedrinken (in korte tijd veel alcohol drinken) is de kans op alcoholvergiftiging groot. Er komt dan ineens veel alcohol in je bloed.

Slide 3 - Diapositive

Wat doen drugs met je?
Verdovende middelen
Stimulerende middelen
Bewustzijns
veranderende middelen
Hersenen werken trager
Hersenen werken sneller
Hersenen werken anders
Verminderd pijn, angst en spanning. 
je bent actiever
Werkelijkheid wordt anders. 
alcohol, heroïne, slaapmiddelen, lachgas, hasj en wiet.
 Nicotine, cafeïne, cocaïne, speed en xtc zijn voorbeelden van stimulerende drugs.
Paddo’s, lsd, lachgas, hasj en wiet 
Verschillende effecten van drugs

Slide 4 - Diapositive

Enkele bekende soorten drugs en hun werking. Je ziet dat sommige drugs ook medicijnen zijn

Slide 5 - Diapositive

Indeling Drugs
Verdovend
Opwekkende
  • Cafeïne
  • Nicotine
  • Cocaïne
  • Amfetamine
  • XTC¹
  • Anti-depressiva

Verdovend
  • Alcohol
  • Heroïne

  • Cannabis
  • Slaapmiddelen
  • Kalmerings-middelen
  • Anti-psychotica
Bewustzijnsveranderend
  • XTC²
  • Cannabis
  • LSD
  • Paddo’s
  • Lachgas

Indeling van Drugs

Slide 6 - Diapositive

Invloed van drugs
De invloed van drugs is afhankelijk van 4 dingen:

1. de hoeveelheid die je inneemt
2. hoe je je op dat moment voelt
3. de omgeving
4. de soort drugs die je gebruikt

Slide 7 - Diapositive

Dit vind ik lastig aan 9.2

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Werking glucose wip-wap: Stijging glucose:
  1. Normaal hoeveelheid glucose.


  2. Eten – glucose stijgt – alvleesklier geeft insuline af.


  3. Insuline: opname glucose in cellen voor verbranding
    + opslag (overige) glucose in lever en spieren.


  4. Glucose wordt omgezet in glycogeen voor opslag.


  5. Glycogeen is lange ketting van glucose (zetmeel).
  6. Glucose daalt tot normaal.

Slide 11 - Diapositive

Werking glucose wip-wap: Daling glucose:
  1. Glucose daalt onder ‘normaal’ – alvleesklier geeft glucagon af.


  2. Door glucagon wordt glycogeen omgezet in glucose.


  3. Lever geeft glucose af.


  4. Hoeveelheid glucose stijgt tot ‘normaal’.


  5. Bron 5 en 6 blz. 80/81 KK!!!

Slide 12 - Diapositive

Suikerziekte/diabetes
  • Type 1: te weinig of geen insuline aangemaakt.
      - Cellen eilandjes Langerhans werken niet (goed).
  • Type 2: cellen ongevoelig voor insuline.
      - Hormoon werkt niet goed meer.
  • Te veel glucose.
  • Nieren filteren glucose eruit → urine.
  • Tussendoor glucosetekort → moe, flauwvallen.


  • Hyper = bij teveel glucose in het bloed.
      Hypo = bij te weinig suiker in het bloed.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Dit vind ik lastig aan 9.3

Slide 16 - Carte mentale

Functies van de huid
Je lichaam op temperatuur houden.

Bescherming tegen vuil en ziekteverwekkers.

Bescherming tegen de zon.  

Slide 17 - Diapositive

De opperhuid
De opperhuid is de bovenste laag van de huid en zorgt voor de kleur, stevigheid en bescherming. 

Slide 18 - Diapositive

De lederhuid
In de lederhuid zitten spieren, talgklieren, zweetklieren, bloedvaten, zintuigen en haarzakjes. 

Slide 19 - Diapositive

Het onderhuidse bindweefsel
In het onderhuidse bindweefsel ligt vet opgeslagen en lopen bloedvaatjes en zenuwen. 

Slide 20 - Diapositive

Hoe blijf je op temperatuur?
Afkoelen:
  1. De bloedvaatjes in je huid worden wijder.
  2. Je zweetklieren maken meer zweet

Warmer worden:
  1. Je bloedvaatjes worden nauwer.
  2. Je gaat rillen.

Slide 21 - Diapositive

Bescherming tegen de zon
  1. Je huid vangt ultraviolette straling op uit het zonlicht.
  2. Cellen in de kiemlaag maken pigment.
  3. Je wordt bruin. 


-> Teveel zon? Kiemlaag kan beschadigd raken

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Dit vind ik lastig aan 9.4

Slide 24 - Carte mentale

Dit vind ik lastig aan 9.5

Slide 25 - Carte mentale

 9.5 Bloedtransfusie

Slide 26 - Diapositive

Wanneer heb je bloed nodig? 

Bloedtransfusie: bloed krijgen van een donor. 
(bv ongeluk/operatie)

Bloeddonor: staat bloed af. (+- 3xper jaar)



Slide 27 - Diapositive

Welk bloedbestanddeel bij welk type bloedtransfusie? 
1. Rode bloedcellen ->  patiënt met veel bloedverlies (ongeluk/bloedarmoede)
2. Bloedplasma ->  patiënten met brandwonden, ernstige infectie en hemofilie (bloed stolt niet goed) 
3. Bloedplaatjes: Leukemiepatiënten (plaatjes én rode bloedcellen)  
*Leukemie = beenmergkanker -> aanmaak witte bloedcellen ontregeld - teveel onrijpe cellen / productie andere onderdelen knelt -> te weinig bloedplaatjes. 

Slide 28 - Diapositive

Kun je van iedereen bloed krijgen?
- Nee. Je lichaam 'strijdt' tegen lichaamsvreemde bloedcellen.
Antigenen: herkenningseiwitten op de rode bloedcellen .  Anders dan de jouwe? -> Je antistoffen: ruimen lichaamsvreemde stoffen op. 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Je witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen die jij zelf niet hebt. 
Als je bloedgroep A hebt, zit er anti-B in je bloedplasma.
Als je bloedgroep B hebt, zit er anti-A in je bloedplasma.
Als je bloedgroep AB hebt, zitten er geen antistoffen in je bloedplasma. 
Als je bloedgroep 0 hebt, zitten anti-A en anti-B in je bloedplasma.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Rhesusfactor


Rhesusfactor- extra antigeen op rode bloedcel.

Rh + antigeen is aanwezig, 
Rh - antigeen niet aanwezig, maar wel antistof in bloedplasma!


Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive