H. 3.8 Spelling VT sterke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Leg jouw werkboek A, leesboek en pen op tafel.

We starten met 10 minuten lezen in jouw eigen leesboek.

Daarna gaan we verder in werkboek A, hoofdstuk 3.8 spelling blz. 257.

Kun je vertellen wat het verschil is tussen 

sterke en zwakke werkwoorden?

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden --> werkwoorden die in de verleden tijd niet veranderen van klank maar waarbij de ik-vorm +te(n) of +de(n) krijgt.

 WEL : Is de laatste letter van de stam een medeklinker in het kofschip? -> dan schrijf je de ik-vorm + te(n)

NIET : Is de laatste letter van de stam geen medeklinker in het kofschip? --> dan schrijf je de ik-vorm + de(n)

Voorbeelden van zwakke werkwoorden:

leren 

gebruiken 

verhuizen 

beleven

pakken 

Sterke werkwoorden

Veranderen in de verleden tijd van klank.

Je kunt het werkwoord langer maken om er achter te komen of het eindigt op een -d of een -t.

Sterke werkwoorden

Voorbeelden van sterke werkwoorden:

werkwoord       vt-enkelvoud      vt-meervoud

lijken                    leek                         leken

hebben               had                          hadden

slaan                    sloeg                       sloegen

fluiten                  floot                        floten

verliezen             verloor                    verloren  

zijn                        was                         waren

worden                werd                       werden

Hebben is een sterk werkwoord

1. waar
2. niet waar

Wat is de verleden tijd van:
Wij blazen.

Wat is de verleden tijd van:
Jij vergeet

Wat is waar?

1. Alleen sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
2. Als je wilt weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt, kun je het werkwoord langer maken.
3. Werkwoorden met een -z aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd ook een -z.
4. Werkwoorden met een -v aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd een -f.

Schrijf 'hebben' in de verleden tijd
enkelvoud (ik...) en meervoud (wij...):

Maak nu opdracht 6 op blz. 258.

Je schrijft op het lege gedeelte onderaan blz. 258 

een verhaal over wat je in jouw laatste schoolvakantie 

(of weekend) hebt gedaan. 

Schrijf het verhaal in de verleden tijd en gebruik zoveel mogelijk sterke en zwakke werkwoorden.

Wissel je werkboek uit met degene die naast je zit en laat diegene de werkwoorden onderstrepen:

zwakke ww met potlood en sterke ww met pen.

Samen lezen: Meervoud zelfstandige naamwoorden 1 (blz. 258).

Bijna alle zelfstandige naamwoorden komen voor in het enkelvoud en in het meervoud. De drie belangrijkste manieren om het meervoud van een zelfstandig naamwoord te maken zijn het toevoegen van: 

-en, -s en -’s aan het woord.

Elise verzorgt paarden, ezels en pony’s.

Meervoud op -en

paard – paarden

kans – kansen

Let op, soms gaat de vorming van het meervoud net iets anders:

letter toevoegen    letter weglaten    letter veranderen

fles – flessen            daad – daden       scherf – scherven

Meervoud op -s

ezel – ezels

sporter – sporters

Meervoud op -’s

Je schrijft -’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op een lange klinker die je met één letter schrijft:

-a, -o, -u, -i of -y:

opa – opa’s; piano – piano’s; paraplu – paraplu’s; ski – ski’s; pony – pony’s

Let op:

Schrijf je de lange klinker met meer letters of met een letter met een accent, dan eindigt het meervoud op een -s:

bureau – bureaus, shampoo – shampoos; cowboy – cowboys; café – cafés