NT2 Bijvoeglijke naamwoorden (les 12 Basisgrammatica)

Maarten                              Wessel                             Simon
Noora                                    Appie                                Lars
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Maarten                              Wessel                             Simon
Noora                                    Appie                                Lars

Slide 1 - Diapositive

De vorige keer....
Wat hebben we de vorige les geleerd?

Slide 2 - Diapositive

Lidwoord
- Het lidwoord staat voor het zelfstandig naamwoord
- Lidwoorden zijn "de", "het" en "een"

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
- Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding.
- Voor het zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten.
Voorbeeld: het meisje

Slide 4 - Diapositive

bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
- Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Voorbeeld: het lieve meisje

Slide 6 - Diapositive

De rozen zijn mooi

Het meisje is lief                

De man is dik         

Het raam is vies         



De mooie rozen           

Het lieve meisje      

De dikke man        

Het vieze raam           

Slide 7 - Diapositive

Het boek is groot
Het ...... boek
A
groot
B
groote
C
grote
D
grotte

Slide 8 - Quiz

De vrouw is doof
De ...... vrouw
A
doofe
B
dove
C
doove
D
doffe

Slide 9 - Quiz

De jas is rood
de ..... jas
A
roode
B
rodde
C
rode
D
roote

Slide 10 - Quiz

De man is boos
de .... man
A
bose
B
booze
C
bozze
D
boze

Slide 11 - Quiz

De flat is hoog
de .... flat
A
hoge
B
hooge
C
hogge
D
hoog

Slide 12 - Quiz

De kast is wit
de .... kast
A
wit
B
wite
C
witte
D
wiete

Slide 13 - Quiz

De jurk is lang
de .... jurk
A
lang
B
lange
C
laange
D
langge

Slide 14 - Quiz

De fles is vol
de ...... fles
A
vol
B
vool
C
voole
D
volle

Slide 15 - Quiz

De man is groot
de .... man
A
grote
B
groote
C
grotte
D
grootte

Slide 16 - Quiz

De leeuw is sterk
de ..... leeuw
A
sterk
B
sterke
C
sterkke
D
strekke

Slide 17 - Quiz

Aan de slag
- 15 minuten gyzny oefenen "bijvoeglijk naamwoord"

Slide 18 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Diapositive