Herhalingsles Hitler en Mussolini

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Herhaling paragraaf 3.2 en 3.3

Weimarrepubliek

Economische wereldcrisis

Opkomst Hitler en Mussolini

Gevolgen van de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Versailles

Grondgebied afstaan

Complottheorieën over het verlies van de Eerste Wereldoorlog

(Dolkstootlegende)

Hyperinflatie in de Weimarrepubliek

om de herstelbetalingen te voldoen

Crisis in Amerika zorgt voor een economische wereldcrisis

waar vooral Duitsland onder moet lijden

Conclusie:

De democratie van de Weimarrepubliek werkt niet, dus er moet één sterke leider komen die de problemen oplost…

Nationaalsocialisten (NSDAP)

Politieke partij van Adolf Hitler wordt steeds populairder:

• Duitsland is het beste land dat er is
  
• Democratie werkt niet, één sterke leider!
  
• Je mag geweld gebruiken om je doelen te bereiken
  
• Duitsland moet weer een sterk leger krijgen
  
• Jodenhaat (antisemitisme)
• Rassenleer (Übermenschen / Üntermenschen)
• Fascisme

Wat zijn kenmerken van fascisme?

Gebruik paragraaf 3.2 om 3 kenmerken op te zoeken

1933

Hitler grijpt de macht in Duitsland:

Wint de verkiezingen

Hitler schakelt snel zijn tegenstanders uit en wordt een dictator

Hitler als Führer

Gelijkschakeling:

• Iedereen moest zich aanpassen aan de ideeën van de nazi’s
  
• Geen persvrijheid meer (censuur en boekverbrandingen)
  

Indoctrinatie:

• Schoolboeken werden aangepast
  
• Hitlerjugend (jeugdverenigingen met nazi-ideeën)
  

Terreur:

• Tegenstanders in concentratiekampen
  
• Neurenberger rassenwetten (tegen joden)
  
• 1938: Kristallnacht (aanval op joden)
  

Paragraaf 3.3 

Adolf Hitler aan de macht

Zoek op hoe Hitler de Duitse samenleving naar zijn hand zette:

• Antisemitisme
  
• Gelijkschakeling
  
• Censuur
  
• Indoctrinatie
  
• Terreur / intimidatie
  
• Nazi organisaties

Snel klaar? Ga alvast aan de slag met opdrachten 4, 5, 7, 8, 10a t/m c van paragraaf 3.2

Huiswerk voor volgende week woensdag

Paragraaf 3.2: opdrachten 4, 5, 7, 8, 10a t/m c

Paragraaf 3.3: 2a, 4a, 5a t/m c, 8, 9, 11

Herhaling vorige les

1. Noem drie problemen die de Weimarrepubliek kende na de Eerste Wereldoorlog
2. Leg uit hoe het Dawesplan zorgde voor een positiever gevoel in Duitsland
3.  Leg uit hoe een crisis in Amerika zorgde voor de vraag naar een sterke leider in Duitsland
4. Noem drie kenmerken van het fascisme
5.  Noem drie kenmerken van het nationaalsocialisme
6. Noem drie kenmerken van Hitlers Nazi-Duitsland

Paragraaf 3.3: De weg naar oorlog

Drie redenen:

1. Heim ins Reich (thuisbasis voor alle Duitsers)
   
2. Lebensraum (leefruimte)
   
3. Grondstoffen (zoals olie en ijzer voor de oorlog)
   

1936: Anschluss (Vrijwillige aansluiting van Oostenrijk)

1938: Tsjecho-Slowakije wordt ingelijfd, GB + FR grijpen niet in

• Appeasementpolitiek (nieuwe oorlog voorkomen)
  
• Conferentie van München: “Tot hier en niet verder”
  

1939: Polen wordt binnengevallen

• Oorlogsverklaring van GB + FR aan DUI: start Tweede Wereldoorlog
• Rusland en Duitsland hadden al een niet-aanvalsverdrag 

Conferentie van München (1938)

Vergadering met Frankrijk, Engeland, Duitsland en Italië over Sudetenland

Hitler beloofd niet meer land te veroveren

Brits premier Neville Chamberlain bij thuiskomst:

“De regeling van het Tsjechoslowaakse probleem is slechts het begin van een grotere regeling waarin heel Europa vrede kan vinden. Vanochtend had ik een nieuwe bespreking met de Duitse kanselier, de heer Hitler, en hier is het document dat zijn naam, evenals de mijne draagt. Ik geloof dat het vrede is voor onze generatie."

Molotov-Ribbentroppact (1939)

Niet-aanvalsverdrag tussen Rusland en Duitsland

Duitsland wilt niet opnieuw een tweefrontenoorlog

Rusland heeft veel onrust in eigen land en wil geen oorlog met Duitsland

3.4 Nederland in het interbellum

Lees de paragraaf op bladzijde 87 en 88 en geef antwoord op de volgende vragen:

1. Waarom raakte Nederland in een grote economische crisis?
   
2. Welke maatregelen voerde de Nederlandse regering door om de crisis te verhelpen?
   
3. Waardoor duurde de crisis in Nederland langer dan in andere landen?
   
4. Waarom was er in Nederland weinig interesse in nieuwe politieke stromingen?
   
5. Waarom daalde het aantal NSB’ers toen het beter ging met de economie?
   
6. Waarom uitte Nederland geen kritiek op de Kristallnacht?