Paragraaf 1.2: De Schoenenwinkel

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie

Slide 1 - Diapositive

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 2 - Quiz

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 3 - Quiz

In welke sector hoort deze productie?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 4 - Quiz

Welke productiefactor?
Gerrit Baarsma is eigenaar van een vissersboot. Samen met twee medewerkers vangt Gerrit vis in het IJsselmeer. Om de boot te kopen heeft Gerrit € 200.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Gerrit haalt per jaar € 30.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 200.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Gerrit uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor is de vis in het IJsselmeer?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur

Slide 5 - Question de remorquage

Introductie
Stel dat je winkelier bent. Hoe bereken je dan je verkoopopbrengst? En welke prijs breng je de klanten in rekening? En hoe zit het met de BTW? In deze paragraaf leer je hoe winkeliers hiermee omgaan. Je leert ook over de verdeling van de verkoopopbrengst in inkoopwaarde en brutowinst.

Slide 6 - Diapositive

Bedenk: Welke kosten heeft een schoenenwinkel?

Slide 7 - Carte mentale

Leerdoelen
  • Ik kan de winkelprijs (verkoopprijs inclusief btw) berekenen.
  • Ik kan uitleggen wat btw is en de btw berekenen.
  • Ik kan de afzet, verkoopopbrengst (omzet), verkoopprijs exclusief btw en brutowinst bepalen. 

Slide 8 - Diapositive

Welke begrippen ken je al?
Hoe bereken je de omzet?
Hoe bereken je de afschrijving? 
Welke BTW tarieven hanteren we in Nederland?
Wat is een ander woord voor consumentenprijs?
(aanschaf - restwaarde) : gebruiksduur in maanden = ...
Verkoopprijs incl BTW
21%
afzet x prijs
0%
9%

Slide 9 - Question de remorquage

De afzet= hoeveel producten er verkocht worden

  • Tegenwoordig met een scanner
  • Winkelier wil weten in welk seizoen, welke dag, welke maat etc. het meest verkocht wordt. 
  • Zo kan hij goed inkopen

Slide 10 - Diapositive

BelastingToegevoegdeWaarde
  • elk kwartaal (3 mnd) BTW afdragen aan belastingdienst
  • de klanten betalen BTW; dat moet de ondernemer afdragen aan de belastingdienst
  •  na 3 maanden betaal je als ondernemer alle ontvangen BTW van je klanten, verminderd met je eigen betaalde BTW over de zakelijke inkoop. 

Slide 11 - Diapositive

Btw-tarieven

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Rekenen met btw
Goed om te weten tijdens het rekenen met een verhoudingstabel:
  • Bedragen exclusief/zonder btw = 100% (verkoopprijs)
  • Bedragen inclusief/ met btw: 100% + btw% = (consumentenprijs)

Slide 14 - Diapositive

Rekenen met btw
21% BTW
9% BTW
Exclusief BTW
100%
100%
BTW
21%
9%
Inclusief BTW
121%
109%

Slide 15 - Diapositive

Inclusief BTW
Exclusief BTW
Of: 

Slide 16 - Diapositive

Berekening Btw (21% tarief)
Verkoopprijs exclusief btw x 1,21 = Verkoopprijs inclusief btw

Verkoopprijs inclusief btw / 1,21 = Verkoopprijs exclusief btw

Slide 17 - Diapositive

Stel, jij koopt een nieuwe trui exclusief btw voor €75,00 euro.
Je moet er nog 21% btw over betalen. Hoeveel btw betaal je?
En hoeveel wordt dan de consumentenprijs die jij moet betalen?

Slide 18 - Question ouverte

Stel, jij koopt 10 kilo kaas exclusief btw voor €50,00 euro.
Je moet er nog 9% btw over betalen. Hoeveel btw betaal je?
En hoeveel wordt dan de consumentenprijs die jij moet betalen?

Slide 19 - Question ouverte

Omzet= Afzet x verkoopprijs (exclusief btw) 
Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een consumentenprijs van €72,60.
 
1) Hoeveel geld ontvangt ze?
2) Hoeveel van dit bedrag is btw?
3) Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni?

Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een verkoopprijs van €60,-, de consumentenprijs is €72,60.

Slide 20 - Diapositive

Omzet= Afzet x verkoopprijs (exclusief btw) 
Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een consumentenprijs van €72,60.
 1) Hoeveel geld ontvangt ze? 45 x €72,60 = €3267
2) Hoeveel van dit bedrag is btw? €72,60/121x21 = €12,60 x 45 = €567,-
3) Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni? 
45 x 60,-= €2700,-      of        €3267-€567 = €2700   

Slide 21 - Diapositive

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nina heeft de 45 paar schoenen ingekocht voor 
€40 per stuk. 
Wat was de totale inkoopwaarde? 
 
Wat is de brutowinst van deze 45 paar schoenen? 
Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni?
45 x 60,-= €2700,-

Slide 22 - Diapositive

Alvast 1 stap vooruit (komt terug in paragraaf 1.3)
je brutowinst/ brutoresultaat daar moeten nog kosten vanaf voor je de nettowinst/ nettoresultaat berekent.

Slide 23 - Diapositive

Wat is de consumentenprijs?
A
hetzelfde als de verkoopprijs
B
Verkoopprijs + btw
C
verkoopprijs - btw

Slide 24 - Quiz

Wat is de afzet?
A
Het aantal (stuks) van de verkopen
B
Het totale bedrag van de verkopen

Slide 25 - Quiz

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x inkoopprijs

Slide 26 - Quiz

Wat is de brutowinst?
A
consumentenprijs- verkoopprijs
B
omzet x afzet
C
omzet - inkoopwaardes

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Vidéo