Spelling 8 - 3_4_3
1e woord
1 / 16
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
1e woord
Slide 1 - Question ouverte
2e woord
Slide 2 - Question ouverte
3e woord
Slide 3 - Question ouverte
(LIDWOORDEN)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 4 - Question ouverte
(VOORZETSELS)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 5 - Question ouverte
(GEZEGDE)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 6 - Question ouverte
(BEPALING VAN TIJD)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 7 - Question ouverte
(STOFFELIJK BIJVOEGLIJK NAAMWOORD)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 8 - Question ouverte
(ZELFSTANDIG NAAMWOORDEN)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 9 - Question ouverte
(HULPWERKWOORD)
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
In de bronstijd werd als versiering een patroon in aardewerken potjes gegroefd.
Slide 10 - Question ouverte
VANGEN [tt]
Rianne _____________ de sneeuw op uit de lucht.
Rianne _____________ de sneeuw op uit de lucht.
Slide 11 - Question ouverte
BREIEN [vt]
Haar oma _____________ vroeger mutsen en truien.
Haar oma _____________ vroeger mutsen en truien.
Slide 12 - Question ouverte
PLANTEN
Fiona keek naar de _____________ bloemen.
Fiona keek naar de _____________ bloemen.
Slide 13 - Question ouverte
ZINGEN
Henk loopt _____________ door het huis.
Henk loopt _____________ door het huis.
Slide 14 - Question ouverte
Wat heb ik geleerd?
Slide 15 - Carte mentale
Hoe heb ik gewerkt?
