Taalcompleet thema 5.4, 5.6 en 5.10 (meervoud)

Thema 5.4, 5.6 en 5.10
Het meervoud
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thema 5.4, 5.6 en 5.10
Het meervoud

Slide 1 - Diapositive

Het meervoud
Eén is enkelvoud
Twee of meer is meervoud

Slide 2 - Diapositive

5.4 Voet - voeten
Zo maak je het meervoud:
één voet - twee voeten
één wang - twee wangen
één arm - twee armen
één tand - tien tanden
Je maakt het meervoud vaak met -en

Slide 3 - Diapositive

Let op: woorden met een korte klank!
één pan - vier pannen
één lip - twee lippen
één zus - vijf zussen
één bed - drie bedden
Heeft het enkelvoud een klinker met daarna één medeklinker?
Je schrijft het meervoud met twee medeklinkers.
Het enkelvoud en het meervoud hebben een korte klank. 

Slide 4 - Diapositive

Wat is het meervoud van bord?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het meervoud van taart?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het meervoud van kip?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het meervoud van hand?

Slide 8 - Question ouverte

lange klank
Heeft het enkelvoud twee dezelfde klinkers met daarna één medeklinker? Eén klinker gaat weg in het meervoud. Het enkelvoud en het meervoud hebben een lange klank.
één been - twee benen
één oog - twee ogen
één muur - vier muren
één raam - vijf ramen 

Slide 9 - Diapositive

Let op! de -f en de -s
- Is de laatste letter een ? Je schrijft het meervoud met een v.
één neef - twee neven
één vijf - vijf vijven 

- Is de laatste letter een s ? Je schrijft het meervoud met een :
één huis - vier huizen
één prijs - drie prijzen 

Slide 10 - Diapositive

Wat is het meervoud van brief?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het meervoud van straat?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het meervoud van doos?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het meervoud van school?

Slide 14 - Question ouverte

5.10 Dokter - dokters
Soms maak je het meervoud anders. Heeft een woord twee of meer lettergrepen? Na -e, -el, -en en -er schrijf je een -s in het meervoud.
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels
één jongen - drie jongens
één dokter - vier dokters

Slide 15 - Diapositive

Wat is het meervoud van winkel?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het meervoud van ijsje?

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het meervoud van badkamer?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het meervoud van oven?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het meervoud van jongen?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het meervoud van vinger?

Slide 21 - Question ouverte

Hebben jullie nog vragen?

Slide 22 - Question ouverte

nu alles door elkaar

Slide 23 - Diapositive

tafel
A
tafels
B
tafelen
C
tafellen
D
tafen

Slide 24 - Quiz

badkamer
A
badkameren
B
badkamerren
C
badkamers
D
baddenkamer

Slide 25 - Quiz

vliegtuig
A
vliegtuigs
B
vliegtuigen
C
vliegtuiggen
D
vliegentuig

Slide 26 - Quiz

bus
A
busen
B
bussen
C
buss

Slide 27 - Quiz

druif
A
druifs
B
druifen
C
druiffen
D
druiven

Slide 28 - Quiz

trap
A
traps
B
trapen
C
trappen

Slide 29 - Quiz

kaas
A
kaasen
B
kaazen
C
kasen
D
kazen

Slide 30 - Quiz