Quiz over Pincode hoofdstuk 1: Jouw financiën

Welkom
Wat heb je vandaag nodig?
  • laptop of telefoon
  • rekenmachine
  • schrift + pen om aantekeningen te maken.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Wat heb je vandaag nodig?
  • laptop of telefoon
  • rekenmachine
  • schrift + pen om aantekeningen te maken.

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een normale behoefte?
A
half volkoren
B
fiets
C
vliegvakantie
D
Tesla Model S

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de onderstaande behoefte is
een secundaire behoefte?
A
Brood
B
Huis
C
Een bioscoopkaartje.
D
Kleding

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een vrij goed?
A
zonne-energie
B
water uit de kraan
C
water uit een fles
D
zuurstof in de buitenlucht

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Goederen
Diensten

Slide 7 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een gebruiksgoed?
A
kapper
B
elektrische fiets
C
opladen elektrische fiets
D
panini broodje

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg in je eigen woorden uit wat "alternatief aanwendbaar"
betekent.

Slide 9 - Question ouverte

https://pure-energie.nl/kennisbank/stijgende-energieprijzen/

Je kunt middelen (bijvoorbeeld: tijd of geld) op verschillende manieren inzetten, je moet hierin keuzes maken want de middelen zijn beperkt.
Is schaarste hetzelfde als zeldzaam?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Schaarste betekent in de economie ...
A
dat er weinig van is.
B
dat mensen secundaire behoeften hebben.
C
dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien .
D
dat is iets zeldzaam is.

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stelling I: Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
Stelling II: Bij zelfvoorziening maak je zelf het goed dat je nodig hebt.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een inkomen uit bezit?
A
loon
B
rente
C
zakgeld
D
uitkering

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een incidentele uitgave?
A
kapper
B
supermarkt
C
fietsreparatie
D
hypotheek

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 15 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven
hagelslag
huur
melk
nieuwe wasmachine
abonnement krant
Reparatie dak

Slide 16 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Aankoop van shampoo?
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
overdrachtsinkomen
winst van je bedrijf
loon
huurtoeslag
Rente
WW-uitkering

Slide 18 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

De aanschaf van een wasmachine behoort tot de ...
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een begroting is voor..?
A
de afgelopen maand
B
de komende maand
C
nu

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een ander woord voor besteedbaar inkomen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Overdrachtsinkomen
C
Primair inkomen
D
Secundair inkomen

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je telefoonabonnement is voorbeeld van....
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op welke soort uitgaven kan je het makkelijkst bezuinigen?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 23 - Quiz

Niet-essentiële incidentele uitgaven: Hierop kun je doorgaans wel direct bezuinigen. Je kunt bijvoorbeeld vakanties uitstellen, minder vaak uit eten gaan, of grote aankopen heroverwegen.

Essentiële incidentele uitgaven: Hoewel het moeilijk is om hierop te besparen, kun je wel voorbereidingen treffen, zoals het aanleggen van een noodfonds. Dit kan helpen om de impact van dit soort onverwachte kosten op je budget te beperken. Daarnaast kun je ook overwegen om duurzame en kwalitatieve producten aan te schaffen die minder snel aan vervanging toe zijn.

Vaste lasten niet (zoals huur, verzekeringen, hypotheek en abonnementen) zijn doorgaans moeilijker te verlagen, omdat je vaak vastzit aan contracten of vaste kosten. Je kunt wel proberen om goedkopere opties te vinden of te onderhandelen over bepaalde diensten, maar drastisch bezuinigen is vaak lastig.

Huishoudelijke uitgaven niet (zoals boodschappen, kleding en persoonlijke verzorging) zijn noodzakelijk voor je dagelijkse leven. Je kunt hier wel proberen te besparen door slimmer te winkelen, bijvoorbeeld door aanbiedingen te volgen, minder vaak uit eten te gaan of goedkopere alternatieven te kopen, maar er is een limiet aan hoeveel je kunt besparen zonder dat het ten koste gaat van je basisbehoeften.
Kleedgeld is een voorbeeld van
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je ouders/verzorgers krijgen € 373 per kwartaal kinderbijslag. Hoeveel is dat gemiddeld per week?
A
€ 31,08
B
€ 27,69
C
€ 29,14
D
€ 28,69

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel korting krijg je wanneer je vier producten koopt en je slechts drie producten hoeft te betalen?
A
15%
B
20%
C
25%
D
33%

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je tekent een budgetlijn-grafiek wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn budget is € 50,-
Een broodje kost € 7,50
Een drankje kost € 2,50
Wat kan ik kopen als ik mijn hele budget opmaak?
A
4 broodjes en 8 drankjes
B
8 broodjes en 4 drankjes
C
2 broodjes en 10 drankjes
D
10 broodjes en 2 drankjes

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kijk naar deze grafiek.
Wat is er gebeurd?
A
Het totale budget werd minder.
B
Een fles drinken is goedkoper geworden.
C
Een zak chips is duurder geworden.
D
Het totale budget is gestegen.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom stegen de energieprijs vorig jaar zo veel?
A
de energiemaatschappijen wilden meer verdienen
B
er waren minder middelen beschikbaar om energie te maken
C
we moesten meer middelen inzetten om het te krijgen
D
prijzen stijgen altijd

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

 Kijk goed naar deze grafiek: De groene lijn is de nieuwe situatie, de prijs van boeken is onveranderd.  

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke stellingen zijn (on)juist?
Stelling 1: Het budget is gestegen
Stelling 2: De prijs van CD's is gedaald
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 is onjuist, 2 is juist
D
beide zijn onjuist.

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions