2.2 Mengsels - les 2 bk

2.2 Mengsels - les 2
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.2 Mengsels - les 2

Slide 1 - Diapositive

2b
Welkom
telefoon  in de bak
 zoek je eigen plek op
pak je spullen 
Wordt stil.
beantwoord de volgende vragen in je schrift:

1. Schrijf 5 voorwerpen die je vandaag gebruikt hebt
2. Schrijf daarnaast waar het voorwerp van gemaakt is

timer
1:00
stopwatch
00:00

Slide 2 - Diapositive

2a
Welkom


 zoek je eigen plek op
telefoon op zijn kop op tafel
pak je spullen
Wordt stil.

timer
2:00
stopwatch
00:00

Slide 3 - Diapositive

2d
Welkom
telefoon  in de bak
 zoek je eigen plek op
pak je spullen 
Wordt stil.


timer
2:00
stopwatch
00:00

Slide 4 - Diapositive

2c
Welkom
 zoek je eigen plek op
telefoon op zijn kop op tafel
pak je spullen 
Wordt stil.


timer
2:00
stopwatch
00:00

Slide 5 - Diapositive

pak nu je plenda 
Zoek De volgende les nask op:
2a di 21- 11
2b:ma 14- 11
2c: vr 17 -11
2d: do 16 -11

Slide 6 - Diapositive

so 2.2 
Leer: blz 63 t/m 69

en natuurlijk de begrippenlijst van 2.2
noteer dit in je plenda 
laat je plenda open op tafel liggen

Slide 7 - Diapositive

pak nu je plenda 
Zoek De volgende les nask op:
2a do 16 - 11
2b: ma 13 -11
2c: do 16-11
2d: wo 15 - 11

Slide 8 - Diapositive

Lees: blz 66 en 69

maak: opdr 13 t/m 24
waar: blz 67 t/m 69

noteer dit in je plenda 
laat je plenda open op tafel liggen

Slide 9 - Diapositive

Deze les 
Terugblik op 2.2 - les 1
Leerdoelen
Uitleg 2.2 - les 2
Opdrachten maken

Slide 10 - Diapositive

Een mengsel bestaat uit:
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Meerdere atomen
B
Meerdere moleculen
C
Meerdere stoffen

Slide 11 - Quiz

Een zuivere stof bestaat uit ...
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Eén enkele stof
B
Eén soort moleculen
C
Eén soort atomen?

Slide 12 - Quiz

Als je twee zuivere stoffen mengt dan krijg je een
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Mengsel
B
Zuivere stof

Slide 13 - Quiz

Zeewater is een
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Mengsel
B
Zuivere stof

Slide 14 - Quiz

Keukenzout is een
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Mengsel
B
Zuivere stof

Slide 15 - Quiz

de stoffen in lippenstift noem je
A
basisstoffen
B
hulpstoffen
C
grondstoffen
D
materialen

Slide 16 - Quiz

Melk is een ....
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 17 - Quiz

Terugblik
Wat weet je nog van het eerste deel van paragraaf 2.2?


Slide 18 - Diapositive

Leerdoelen
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 19 - Diapositive

Zuurtegraad
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 20 - Diapositive

Neutraal
Vloeistoffen kunnen zuur, neutraal of basisch zijn.
Je geeft dit aan met de zuurgraad van de vloeistof: 
de pH-waarde.

Water noemen we neutraal en heeft een pH-waarde van 7
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 21 - Diapositive

Zuur
Een zuur heeft een pH-waarde kleiner dan 7

Zure stoffen zijn vaak bijtende stoffen. Dat wil zeggen dat ze stoffen waarmee ze in aanraking komen, aantasten. Voorbeelden van zure stoffen: azijnzuur, zwavelzuur, citroenzuur, antikal, frisdranken
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 22 - Diapositive

Base
Een base heeft een pH-waarde groter dan 7

basen zijn vaak ontvettende stoffen. Dat wil zeggen dat ze stoffen waarmee ze in aanraking komen, vetvrij kunnen maken. ook voelen ze vaak glibberig/glad
Voorbeelden van basische stoffen: ammonia, soda-oplossing, zeep maar ook fruit en groente!
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 23 - Diapositive

Zuur, neutraal of basisch 
Hieronder zie je een overzicht van stoffen en hun pH-waarde.



Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 24 - Diapositive

Indicator
Of een stof zuur, neutraal of basisch is, kun je onderzoeken met een indicator. Een indicator is een stof die verkleurt als je er bepaalde stof aan toevoegt.
  • Helder kalkwater wordt troebel als je er koolstofdioxide aan toevoegt
  • Jodium wordt paars als je er zetmeel aan toevoegt

Een natuurlijke indicator is rodekool sap. Dit verkleurt als je er een zuur of base aan toevoegt.



Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 25 - Diapositive

Indicator
Of een stof zuur, neutraal of basisch is, kun je onderzoeken met een indicator. Een indicator is een stof die verkleurt als je er een zuur of base aan toevoegt.

Een natuurlijke indicator is rodekool sap. Dit verkleurt als je er een zuur of base aan toevoegt.


Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 26 - Diapositive

rodekoolsap
Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 27 - Diapositive

Indicator
Een natuurlijke indicator is rodekool sap. Dit verkleurt als je er een zuur of base aan toevoegt.




zuur                neutraal                                    base



Je leert aangeven wanneer een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
Je leert de pH van een oplossing meten.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Een neutrale vloeistof als water heeft een pH-waarde van
A
Kleiner dan 7
B
7
C
groter dan 7

Slide 30 - Quiz

Een zure stof heeft een pH-waarde van:
A
kleiner dan 7
B
7
C
groter dan 7

Slide 31 - Quiz

Een basische stof heeft een pH-waarde van:
A
kleiner dan 7
B
7
C
groter dan 7

Slide 32 - Quiz

Eén van de eigenschappen van zure stoffen is:
A
dat het een bijtende stof is
B
dat het een ontvettende stof is

Slide 33 - Quiz

Eén van de eigenschappen van basische stoffen is:
A
dat het een bijtende stof is
B
dat het een ontvettende stof is

Slide 34 - Quiz

Voorbeelden van zure stoffen zijn:
A
Antikal
B
Zeep
C
Ammonia
D
Citroenzuur

Slide 35 - Quiz

Voorbeelden van basische stoffen zijn:
A
Antikal
B
Zeep
C
Rennie
D
Cola

Slide 36 - Quiz

Hoe noem je een stof die verkleurt als je er een zuur of base bij doet?

Slide 37 - Question ouverte

Als je een sterk zuur toevoegt aan rodekool sap, verkleurt de rodekool sap
A
naar rood
B
niet
C
naar geel

Slide 38 - Quiz

Als je water toevoegt aan rodekool sap, verkleurt de rodekool sap
A
naar rood
B
niet
C
naar geel

Slide 39 - Quiz

Als je een sterke base toevoegt aan rodekool sap, verkleurt de rodekool sap
A
naar rood
B
niet
C
naar geel

Slide 40 - Quiz

lees blz 83 en 84

 maak opdracht 1 t/m 14

blz 87t/m 89
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
timer
5:00

Slide 41 - Diapositive

lees blz 83 en 84

 maak opdracht 1 t/m 14

blz 87t/m 89
je kan het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel beschrijven
Je leert verschillende soorten mengsels en hun eigenschappen kennen.
timer
10:00

Slide 42 - Diapositive

Wat is een emulgator?
A
Hierin kan je stoffen scheiden
B
Het zorgt dat vet met water kan mengen
C
Verhouding praktische opbrengst en theoretische opbrengst
D
Een ander woord voor dichtheid

Slide 43 - Quiz

Een oplossing is altijd
A
Wit
B
Troebel
C
Helder
D
Kleurloos

Slide 44 - Quiz

Wat is geen oplossing?
A
Zout in water
B
Suiker in water
C
Boter
D
Kraanwater

Slide 45 - Quiz

Een emulsie is een bepaald soort mengsel. Een emulsie is ...
A
Helder en altijd gekleurd
B
Helder en soms gekleurd
C
Troebel en altijd gekleurd
D
Troebel en soms gekleurd

Slide 46 - Quiz

Hiernaast zie je een mengsel.
Wat is dit voor een
soort mengsel?
A
Zuivere stof
B
Oplossing
C
Mengsel
D
Suspensie

Slide 47 - Quiz

Hiernaast zie je een mengsel.
Wat is dit voor een
soort mengsel?
A
Zuivere stof
B
Oplossing
C
Mengsel
D
Emulsie

Slide 48 - Quiz