2H2 laatste les voor toetsweek 3

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Was machen wir heute?

1. Übung: du oder Sie?

2. Übung: onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp

3. Übung: zinsdeel bepalen en juiste uitgang toevoegen

je tante uit Duitsland

het buurmeisje van je Duitse neef (14 jaar)

een oudere man op straat

een verkoopster (17+)

de leraar

Heute räumen MEIN BRUDER UND ICH das Zimmer auf.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Mein Vater und ich bauten EIN HOLZAUTO.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

DIESE AUFGABE schaffe ich.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Mein Bruder schenkt MEINER MUTTER ein Buch.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

KATZEN jagen Mäuse.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Die Polizisten geben DER FRAU ihre gestohlene Geldbörse.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Mein Bruder schenkt meiner Mutter EIN BUCH.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Der Vater hat DEN KINDERN einen neuen Bob gekauft.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

MEIN FREUND hört gern Musik.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Die Polizisten geben der Frau IHRE GESTOHLENE GELDBÖRSE.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Diese Aufgabe schaffe ICH.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

DIE SCHUHE gehören meiner Mutter.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Heute räumen mein Bruder und ich DAS ZIMMER auf.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Der Vater hat den Kindern EINEN NEUEN BOB gekauft.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Unser Nachbar fährt SEIN AUTO aus der Garage.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Ich erzähle MEINEN ELTERN eine tolle Geschichte.

1. onderwerp (1e)
2. lijdend voorwerp (4e)
3. meewerkend voorwerp (3e)
4. weet ik helaas niet...

Möchtest du ein__ Salat (m) bestellen?
(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

Möchtest du ein__ Salat (m) bestellen?
lijdend voorwerp (4e nv)

Wir wollen d___ Touristen (mv) Wien zeigen.(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

Wir wollen d___ Touristen (mv) Wien zeigen.
meewerkend voorwerp (3e nv)

Dürft ihr eur___ Getränke (mv) in die Klasse mitnehmen?
(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

Dürft ihr eur___ Getränke (mv) in die Klasse mitnehmen?
lijdend voorwerp (4e nv)

David mag kein____ Apfelsaft (m).
(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

David mag kein____ Apfelsaft (m).
lijdend voorwerp (4e nv)

Ich bezahle mein___ Freundin (v) die fünf Euro zurück.
(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

Ich bezahle mein___ Freundin (v) die fünf Euro zurück.
meewerkend voorwerp (3e nv)

Mein___ Mutter (v) kocht zuhause.
(onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp?)

Mein___ Mutter (v) kocht zuhause.
onderwerp (1e nv)