Les 10: Samengestelde zinnen

Les 10: Samengestelde zinnen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 10: Samengestelde zinnen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- Je weet wat een samengestelde zin en enkelvoudige zin zijn
- Je kunt de persoonsvormen en onderwerpen in samengestelde en enkelvoudige zinnen vinden
- Je weet wat nevenschikking en onderschikking is

Slide 2 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
Morgen neemt de jongen het boek mee.

Slide 3 - Question ouverte

Wat is hier de persoonsvorm?
Jana heeft een boek geleend.

Slide 4 - Question ouverte

Hoeveel persoonsvormen staan er in de zin?

Sander liep de trap op en ging zijn kamer in.
A
Geen
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quiz

Maak oefening 2 op p. 117

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Noteer de persoonsvormen:
Ik zit nu nog op volleybal, maar volgend jaar wil ik liever korfballen.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de onderwerpen:
Ik zit nu nog op volleybal, maar volgend jaar wil ik liever korfballen.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer de persoonsvormen:
Mijn ouders zijn heel relaxed, dus in de meeste gevallen mag ik na 12 uur thuiskomen.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer de onderwerpen:
Ga jij wat te drinken halen of loop je naar de kluisjes?

Slide 11 - Question ouverte

Net toen alle boeken op de plank stonden, viel de nieuwe boekenkast weer uit elkaar.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 12 - Quiz

Er is vanavond een spannende film op tv, maar mijn zus wil liever naar de cinema.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 13 - Quiz

Gisteren zijn veel fans naar het voetbalstadion gekomen voor de presentatie van de nieuwe spelers.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 14 - Quiz

Iedere zaterdag gaan Milan en Marcel met de trein en de bus naar de winkel.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 15 - Quiz

Maak oefening 3 op p. 118

Slide 16 - Diapositive

Nevenschikking

Twee of meer gelijkwaardige zinnen

  • Nevenschikkend voegwoord: en, of, maar, want, dus…
  • Komma
Onderschikking

Niet-gelijkwaardige zinnen

  •  Onderschikkend voegwoord: als, dat, omdat, terwijl…
  • Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 17 - Diapositive

Hoofdzin

De persoonsvorm staat helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel


Bijzin

De persoonsvorm staat helemaal achteraan of als een van de laatste woorden

Begint bijna altijd met een voegwoord en betrekkelijke voornaamwoord

Slide 18 - Diapositive

Wie als eerste over de finish is, wint het toernooi.

Hoofdzin: wint het toernooi
Bijzin: wie als eerste over de finish is

-> een bijzin kan je meestal vervangen door 1 woord

Slide 19 - Diapositive

Wanneer hij zijn huiswerk maakt, is Ties heel geconcentreerd.
Wat is hier de bijzin?
A
Wanneer hij zijn huiswerk maakt
B
is Ties heel geconcentreerd

Slide 20 - Quiz

Een slang kan heel goed kruipen, maar hij kan niet lopen.
A
1 hoofdzin en 1 bijzin
B
2 hoofdzinnen
C
2 bijzinnen

Slide 21 - Quiz

Er zit een steentje in mijn schoen, maar ik ben er al gewend aan.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin: nevenschikkend
C
Samengestelde zin: onderschikkend

Slide 22 - Quiz

Daardoor voel ik dat ik besta.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin: nevenschikkend
C
Samengestelde zin: onderschikkend

Slide 23 - Quiz

Maak oefening 4 en 5 p. 119-120

Slide 24 - Diapositive

Vul aan en maak een nevengeschikte zin. ‘Mijn buur maakt me blij…’

Slide 25 - Question ouverte

Vul aan en maak een ondergeschikte zin. ‘ Mijn buur maakt mij blij…’

Slide 26 - Question ouverte

Maak van deze 2 zinnen een nevengeschikte zin:
Ik ben moe.
Ik heb lang geslapen

Slide 27 - Question ouverte

Maak van deze 2 zinnen een ondergeschikte zin.
Ik ben moe.
Ik heb lang geslapen.

Slide 28 - Question ouverte